Читать онлайн книгу "Rebel, Gevangene, Prinses"

Rebel, Gevangene, Prinses
Morgan Rice


Over Kronen en Glorie #2
Morgan Rice komt met wat wederom een briljante serie belooft te zijn, en sleept ons mee in een fantasie over heldhaftigheid, eer, moed, magie en vertrouwen in je lotsbestemming. Morgan is er weer in geslaagd om een aantal sterke personages te produceren die ons op elke pagina voor hen laten juichen… Aanbevolen voor de permanente bibliotheek van iedereen die houdt van een goedgeschreven fantasy. Books and Movie Reviews, Roberto Mattos (over Rise of the Dragons) REBEL, GEVANGENE, PRINSES is boek #2 in Morgan Rice’ epische fantasy serie OVER KRONEN EN GLORIE, dat begint met SLAAF, KRIJGER, KONINGIN (Boek #1) . De 17-jarige Ceres, een beeldschoon, straatarm meisje uit de stad Delos, wordt op koninklijk bevel gedwongen om te vechten in het Stadion, de arena waar wrede krijgers uit alle hoeken van de wereld heen komen om elkaar af te maken. Ceres moet het opnemen tegen meedogenloze tegenstanders, en haar enige kans om te overleven ligt in het putten uit haar innerlijke kracht. Als haar dat lukt, kan ze voor eens en altijd de transformatie maken van slaaf tot krijger. De 18-jarige Prins Thanos ontwaakt op het eiland Haylon en ontdekt dat hij door zijn eigen mensen in de rug is gestoken en op het met bloed doorweekte strand voor dood is achtergelaten. Hij wordt gevangen genomen door de rebellen en moet vechten om te overleven, zodat hij kan uitvinden wie geprobeerd heeft hem te vermoorden. En zodat hij wraak kan nemen. Ceres en Thanos hebben hun liefde voor elkaar nog niet verloren; maar aan het hof van het Rijk wemelt het van leugens, verraad en bedrog. Terwijl jaloerse aristocraten complexe leugens weven, worden ze er beiden, in een tragisch misverstand, van overtuigd dat de ander dood is. De keuzes die ze maken zullen elkaars lot sterk beïnvloeden. Zal Ceres het Stadion overleven en de krijger worden die ze voorbestemd is om te zijn? Zal Thanos herstellen van zijn verwondingen en ontdekken welk geheim er voor hem is achter gehouden? Zullen we twee elkaar ooit weer terugvinden?REBEL, GEVANGENE, PRINSES vertelt een epische verhaal van tragische liefde, wraak, verraad, ambitie en lotsbestemming. Onvergetelijke personages en bloedstollende actie voeren ons mee naar een wereld die ons altijd bij zal blijven, en er voor zorgt dat we opnieuw verliefd worden op fantasy. Een fantasy vol actie die fans van Morgan Rice’ eerdere boeken zeker zal bekoren, evenals fans van werken zoals The Inheritance Cycle van Christopher Paolini… Fans van Young Adult Fictie zullen dit laatste werk door Rice verslinden en smeken om meer! The Wanderer, A Literary Journal (over Opkomst van de Draken) Boek #3 in OVER KRONEN EN GLORIE is binnenkort verkrijgbaar!







REBEL, GEVANGENE, PRINSES



(OVER KRONEN EN GLORIE—BOEK 2)



MORGAN RICE


Morgan Rice



Morgan Rice is de #1 bestverkopende en USA Today bestverkopende auteur van de epische fantasy serie DE TOVENAARSRING, die bestaat uit zeventien boeken; van de #1 bestverkopende serie DE VAMPIERVERSLAGEN, die bestaat uit twaalf boeken; van de #1 bestverkopende serie DE SURVIVAL TRILOGIE, een post-apocalyptische actiethriller bestaande uit twee boeken; en van de epische fantasy serie KONINGEN EN TOVENAARS, die bestaat uit zes boeken; en van de nieuwe epische fantasy serie OVER KRONEN EN GLORIE. Morgans boeken zijn verkrijgbaar in audio en print edities, en vertalingen van de boeken zijn verkrijgbaar in meer dan 25 talen.

Morgan hoort graag van je, dus breng gerust een bezoekje aan www.morganricebooks.com (http://www.morganricebooks.com) om je in te schrijven voor de nieuwsbrief, een gratis boek te ontvangen, gratis giveaways te ontvangen, de gratis app te downloaden, op de hoogte te blijven van het laatste nieuws, en via Facebook en Twitter in contact te blijven!


Geselecteerde bijvalsbetuigingen voor Morgan Rice



“Als je dacht dat er geen reden meer was om te leven na het einde van DE TOVENAARSRING serie, dan had je het mis. Met DE OPKOMST VAN DE DRAKEN komt Morgan Rice wederom met wat een briljante nieuwe serie belooft te zijn. We worden verzwolgen door een fantasie over trollen en draken, moed, eer, magie en geloof in je lotsbestemming. Morgan is er weer in geslaagd om sterke personages neer te zetten, voor wie we op elke pagina juichen… Aanbevolen voor de permanente bibliotheek van iedereen die houdt van een goed geschreven fantasy novel.”

--Books and Movie Reviews

Roberto Mattos



“Een fantasy vol actie, die ongetwijfeld fans van Morgan Rice’s voorgaande novels zal bekoren, evenals fans van werken zoals THE INHERITANCE CYCLE van Christopher Paolini… Fans van Young Adult fictie zullen dit meest recente werk van Rice verslinden en smeken om meer.”

--The Wanderer, A Literary Journal (over De Opkomst van de Draken)



“Een fantasy waarbij elementen van mysterie en intriges in de verhaallijn zijn verweven. Een Zoektocht van Helden draait om moed en om het besef dat een levensdoel leidt tot groei, volwassenheid, en excellentie… Voor degenen die op zoek zijn naar stevige fantasy avonturen bieden de protagonisten en de actie een krachtige verzamelingen ontmoetingen die zich richten op Thors evolutie van een dromerige kind naar een jonge volwassene, met onmogelijke overlevingskansen… Het begin van een veelbelovende epische tienerserie.”

--Midwest Book Review (D. Donovan, eBook Reviewer)



“DE TOVENAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, compleet met gebroken harten, bedrog en verraad. Het zal je urenlang boeien, en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de permanente collectie van alle liefhebbers van fantasy.”

--Books and Movie Reviews, Roberto Mattos



“In dit met actie gevulde eerste boek uit de epische Tovenaarsring serie (die nu 14 boeken bevat), stelt Rice de lezers voor aan de 14-jarige Thorgrin “Thor” McLeod, die er van droomt om zich aan te sluiten bij de krijgsmacht van de Zilveren, de elite ridders die de koning dienen… Rice schrijft goed en de premisse is intrigerend.”

--Publishers Weekly


Boeken door Morgan Rice



DE WEG VAN STAAL

ALLEEN DE WAARDIGE (Boek #1)



OVER KRONEN EN GLORIE

SLAAF, KRIJGER, KONINGIN (Boek #1)

REBEL, GEVANGENE, PRINSES (Boek #2)



KONINGEN EN TOVENAARS

DE OPKOMST VAN DE DRAKEN (Boek #1)

DE OPKOMST VAN DE HELDHAFTIGE (Boek #2)

DE ZWAARTE VAN EER (Boek #3)

EEN SMIDSVUUR VAN MOED (Boek #4)

EEN RIJK VAN SCHADUWEN (Boek#5)

NACHT VAN DE DAPPEREN (Boek #6)

DE TOVENAARSRING

EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (Boek #1)

EEN MARS VAN KONINGEN (Boek #2)

EEN LOT VAN DRAKEN (Boek #3)

EEN SCHREEUW VAN EER (Boek #4)

EEN GELOFTE VAN GLORIE (Boek #5)

EEN AANVAL VAN MOED (Boek #6)

EEN RITE VAN ZWAARDEN (Boek #7)

EEN GIFT VAN WAPENS (Boek #8)

EEN HEMEL VAN SPREUKEN (Boek #9)

EEN ZEE VAN SCHILDEN (Boek #10)

EEN BEWIND VAN STAAL (Boek #11)

EEN LAND VAN VUUR (Boek #12)

EEN HEERSCHAPPIJ VAN KONINGINNEN (Boek #13)

EEN EED VAN BROEDERS (Boek #14)

EEN DROOM VAN STERVELINGEN (Boek #15)

EEN STEEKSPEL VAN RIDDERS (Boek #16)

HET GESCHENK VAN DE STRIJD (Boek #17)



DE SURVIVAL TRILOGIE

ARENA EEN: SLAVERUNNERS (Boek #1)

ARENA TWEE (Boek #2)

ARENA DRIE (Boek #3)



VAMPIER, GEVALLEN

VOOR ZONSOPKOMST (Boek #1)



DE VAMPIER DAGBOEKEN

VERANDERD (Boek #1)

GELIEFD (Boek #2)

VERRADEN (Boek #3)

VOORBESTEMD (Boek #4)

VERLANGD (Boek #5)

VERLOOFD (Boek #6)

BELOOFD (Boek #7)

GEVONDEN (Boek #8)

HERREZEN (Boek #9)

BEGEERT (Boek #10)

VERDOEMD (Boek #11)

GEOBSEDEERD (Boek#12)













Luister naar DE TOVENAARSRING serie in audio boek formaat!


Wil jij ook gratis boeken?



Schrijf je in voor de e-mail lijst van Morgan Rice en ontvang 4 gratis boeken, 3 gratis kaarten, 1 gratis app, 1 gratis game, 1 gratis graphic novel, en exclusieve giveaways! Om je in te schrijven ga je naar:

www.morganricebooks.com (http://www.morganricebooks.com)



Copyright В© 2016 door Morgan Rice. Alle rechten voorbehouden. Behalve zoals toegestaan onder de V.S. Copyright Act van 1976, mag geen enkel deel van deze publicatie worden gereproduceerd, gedistribueerd of overgedragen worden, in wat voor vorm dan ook, of worden opgeslagen in een database of zoeksysteem, zonder de voorafgaande toestemming van de auteur.

Dit ebook is uitsluitend voor jou persoonlijk bedoeld. Dit ebook mag niet doorverkocht worden of weggeven worden aan andere mensen. Als je dit boek met iemand anders wil delen, schaf dan alsjeblieft een extra exemplaar aan voor elke ontvanger. Als je dit boek leest en je hebt het niet aangeschaft, of het is niet voor jouw gebruik aangeschaft, geef het dan terug en schaf je eigen exemplaar aan. Bedankt voor het respecteren van het harde werk van deze auteur.

Dit is een werk van fictie. Namen, personages, bedrijven, organisaties, plaatsen, evenementen en incidenten zijn een product van de fantasie van de auteur of zijn fictief gebruikt. Enige overeenkomst met echte personen, levend of dood, is geheel toevallig.

Omslagafbeelding Copyright Kiselev Andrey Valerevich, gebruikt onder licentie van Shutterstock.com.


INHOUD



HOOFDSTUK EEN (#udc153ec5-77c6-53b3-8fa3-06c62933bb42)

HOOFDSTUK TWEE (#u0cb41c5d-3193-545c-a398-66c3f486102c)

HOOFDSTUK DRIE (#ue3d7f6f8-4b62-5461-ad78-ea81830e741e)

HOOFDSTUK VIER (#u45a5c14a-a180-50c0-a661-814b733e2295)

HOOFDSTUK VIJF (#ucca5113a-d78f-51b8-adc6-c62b7000cf9e)

HOOFDSTUK ZES (#uef5963e9-791e-5c19-bc81-1b2a90ba88d3)

HOOFDSTUK ZEVEN (#ua0687e1c-925f-5230-b3b8-0905dcab6926)

HOOFDSTUK ACHT (#u2af4372b-25f5-5b83-8859-81ae31e81194)

HOOFDSTUK NEGEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ELF (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWAALF (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DERTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VEERTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHTTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGENTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK EENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWEEГ‹NTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DRIEГ‹NTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIERENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHTENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK EENENDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWEEГ‹NDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DRIEГ‹NDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIERENDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFENDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESENDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENENDERTIG (#litres_trial_promo)




HOOFDSTUK EEN


“Ceres! Ceres! Ceres!”

Ceres hoorde het geroep van de menigte zo duidelijk als haar eigen tekeergaande hartslag. Ze hief haar zwaard ter erkenning en klemde haar vingers steviger om het lederen heft heen. Het maakte haar niet uit dat ze haar naam waarschijnlijk pas net voor het eerst hadden gehoord. Het was genoeg dat ze wisten wie ze was, en dat het door haar heen pulseerde. Het voelde bijna als een fysieke kracht.

Aan de andere kant van het Stadion beende haar tegenstander, de gigantische krijgsheer, door het zand. Ceres slikte bij zijn aanblik. Hoe hard ze ook haar best deed, ze kon haar angst niet onderdrukken. Dit, wist ze, kon weleens het laatste gevecht van haar leven zijn.

De krijgsheer ijsbeerde als een gekooide leeuw heen en weer. Hij zwaaide zijn zwaard rond op een manier die ontworpen leek om zijn uitpuilende spieren te laten zien. Met zijn borstplaat en helm zag hij eruit alsof hij uit steen was gehouwen. Ceres kon nauwelijks geloven dat hij uit vlees en bloed bestond.

Ceres sloot haar ogen en zette zich schrap.

Je kunt dit, zei ze tegen zichzelf. Je zult misschien niet winnen, maar je moet onverschrokken de confrontatie met hem aan gaan. Als je sterft, moet je eervol sterven.

Een koor van trompetten galmde door Ceres’ oren en rees boven het gejuich van de menigte uit. Het vulde de arena, en ineens zette haar tegenstander de aanval in.

Hij was sneller dan zo’n grote man het recht had om te zijn, en hij was al bij haar voor ze de kans kreeg om te reageren. Ceres kon hem alleen maar ontwijken, en een stofwolk rees op terwijl ze uit zijn weg dook.

De krijgsheer haalde met twee handen uit en Ceres voelde de luchtstroom toen zijn zwaard langs haar heen ging. Hij hakte op haar in als een slager met een hakbijl, en toen ze om haar as draaide en zijn aanval blokkeerde, trilde de impact van metaal op metaal door in haar armen. Ze had nooit geweten dat een krijger zo sterk kon zijn.

Ze cirkelde weg, en haar tegenstander volgde met een sombere onvermijdelijkheid.

Tussen het gejuich en het boegeroep van de menigte hoorde Ceres haar naam. Ze dwong zichzelf om gefocust te blijven; ze hield haar ogen op haar tegenstander gericht en probeerde zich haar training te herinneren, denkend aan alle dingen die er zouden kunnen gebeuren. Ze haalde uit en draaide haar pols om te pareren.

Maar de krijgsheer gromde alleen toen haar zwaard een snee in zijn onderarm maakte.

Hij glimlachte, alsof hij het leuk vond.

“Daar zal je voor boeten,” waarschuwde hij. Zijn accent was zwaar, afkomstig uit één van de verre hoeken van het Rijk.

Hij zat weer boven op haar. Hij dwong haar te pareren en te ontwijken, en ze wist dat ze geen frontale aanval kon riskeren, niet met iemand die zo sterk was.

Ceres voelde de grond onder haar rechtervoet wegglijden. Er was een gevoel van leegte waar er stevige ondersteuning had moeten zijn. Ze wierp een blik naar beneden en zag zand weglopen. Even hing haar voet boven een lege ruimte, en ze haalde blindelings uit met haar zwaard terwijl ze worstelde om in evenwicht te blijven.

Het pareren van de krijgsheer was verachtelijk. Voor een seconde wist Ceres zeker dat ze zou sterven, want ze zou de tegenaanval met geen mogelijkheid kunnen tegenhouden. Ze voelde de vervelende impact van de aanval tegen haar zwaard. De aanval werd slechts vertraagd, en beukte tegen haar wapenrusting. Haar borstplaat drukte met een kneuzende kracht tegen haar vlees, en toen de punt van het zwaard zich door haar sleutelbeen voelde ze een withete pijn.

Ze struikelde naar achteren en zag meer kuilen in de arena ontstaan, als de monden van hongerige beesten. En toen, wanhopig, kreeg ze een idee: misschien kon ze die kuilen in haar voordeel gebruiken.

Ceres rende langs de afgronden van de kuilen, hopend om hem te vertragen.

“Ceres!” riep Paulo.

Ze draaide zich om, en haar wapenhouder wierp een korte speer naar haar toe. Het heft klapte tegen haar zweterige handpalm toen ze het opving. Het hout voelde ruw aan. De speer was korter dan je in een echte strijd zou gebruiken, maar nog altijd lang genoeg om het bladvormige mes over de kuilen te krijgen.

“Ik pak je stukje voor stukje,” beloofde de krijgsheer terwijl hij zich een weg tussen de kuilen door baande.

Met een tegenstander die zo sterk was, dacht Ceres, was haar beste kans proberen om hem moe te krijgen. Hoe lang kon iemand van dat formaat door blijven vechten? Ceres kon haar eigen spieren al voelen branden, en het zweet liep over haar gezicht. Hoe veel erger kon het zijn voor de krijgsheer waar ze tegen vocht?

Ze kon het onmogelijk zeker weten, maar het was haar enige hoop. Dus ze ontweek en stak, en gebruikte de lengte van de speer zo goed ze kon. Ze slaagde erin om door de verdediging van de enorme krijger heen te komen, maar de speer kletterde slechts van zijn wapenrusting af.

De krijgsheer schopte stof naar Ceres’ ogen, maar ze draaide op tijd weg. Ze draaide terug en haalde laag uit met de speer, richting zijn onbeschermde benen. Hij wist die uithaal te ontwijken, maar toen ze de speer terug trok slaagde ze erin om nog een wond op zijn onderarm aan te brengen.

Ceres stak laag en hoog nu, mikkend op de ledematen van haar tegenstander. De grote man pareerde en blokkeerde en probeerde langs de prikkende punt heen te komen, maar Ceres bleef hem bewegen. Ze mikte op zijn gezicht, in de hoop hem op zijn minst af te kunnen leiden.

De krijgsheer ving de speer op. Hij greep hem vast achter de punt en trok hem naar voren terwijl hij opzij stapte. Ceres moest loslaten, want ze wilde niet het risico lopen naar zijn zwaard getrokken te worden. Haar tegenstander brak de speer over zijn knie in tweeГ«n alsof het een takje was.

De menigte brulde.

Het koude zweet brak haar uit. Een seconde lang zag ze het beeld van de grote man, die haar lichaam met hetzelfde gemak doormidden brak. Ze slikte bij de gedachte en pakte haar zwaard weer vast.

Ze greep het heft met beide handen terwijl de krijgsheer weer uithaalde, want dat was de enige manier om wat van de kracht van zijn aanvallen te absorberen. En nog steeds was het ongelofelijk moeilijk. Elke aanval voelde alsof ze een bel was die door een hamer werd geraakt. Elke aanval zond schokgolven door haar armen heen.

Ceres voelde dat ze vermoeid begon te raken. Haar ademhaling werd onregelmatig, en het voelde alsof ze heel veel moeite moest doen om zuurstof binnen te krijgen. Er was nu geen sprake van proberen om aan te vallen, of wat dan ook. Ze kon alleen maar naar achteren lopen en hopen.

En toen gebeurde het. Langzaam voelde Ceres de kracht in zich opwellen. Het ging gepaard met een warmte, als de eerste sintels van een bosbrand. Het bevond zich in haar buik, wachtend op haar, en Ceres liet het toe.

Energie stroomde door haar heen. De wereld vertraagde en bewoog kruipend, en ineens voelde ze dat ze alle tijd in de wereld had om op de volgende aanval te anticiperen.

En ze had ook de kracht. Ze wist hem met gemak te anticiperen, zwaaide haar zwaard rond en hakte in een waas van licht en snelheid op de arm van de krijgsheer in.

“Ceres! Ceres!” brulde de menigte.

Ze zag de woede van de krijgsheer groeien terwijl de menigte bleef roepen. Ze begreep wel waarom. Ze zouden voor hem moeten roepen, zijn overwinning moeten verkondigen, genietend van haar dood.

Hij gaf een brul en stormde naar voren. Ceres wachtte zo lang als ze durfde. Ze dwong zichzelf om stil te blijven staan tot hij bijna bij haar was.

Toen liet ze zich vallen. Ze voelde het suizen van zijn mes boven haar hoofd, toen het ruwe zand tegen haar knieГ«n. Ze wierp zichzelf naar voren en zwaaide haar zwaard rond. Het sloeg tegen de benen van de krijgsheer aan toen hij passeerde.

Hij viel voorover, en zijn zwaard gleed uit zijn hand.

De menigte werd wild.

Ceres stond over hem heen gebogen, starend naar de afschuwelijke puinhoop die haar zwaard van zijn benen had gemaakt. Even vroeg ze zich af of hij in staat zou zijn om zo op te staan, maar hij viel weer. Hij draaide zich op zijn rug en stak een hand in de lucht terwijl hij smeekte om genade. Ceres hield afstand en keek om zich heen, zoekend naar de aristocraten die zouden beslissen of de man zou leven of sterven. Hoe dan ook, besloot ze, ze zou geen hulpeloze krijger doden.

Er werd weer op een trompet geblazen.

Er klonk gebrul toen de ijzeren poorten aan de zijkant van de arena opengingen, en alleen de toon al was genoeg om een rilling over Ceres’ rug te laten lopen. Op dat moment voelde ze zich niets meer dan een prooi, iets om op te jagen, iets dat moest rennen. Ze wierp een blik op de koninklijke ruimte, wetend dat dit een bewuste beslissing moest zijn geweest. Het gevecht was voorbij. Ze had gewonnen. Maar dat was niet goed genoeg. Ze zouden haar doden, besefte ze, hoe dan ook. Ze zouden haar niet levend het Stadion laten uitlopen.

Er slenterde een wezen naar binnen, groter dan een mens, bedekt met een ruigharige vacht. Er staken slagtanden uit zijn beerachtige gezicht, en stekelige punten uit zijn rug. Aan zijn poten zaten klauwen die net zo lang waren als dolken. Ceres wist niet wat het was, maar dat hoefde ook niet; ze wist dat het dodelijk was.

Het beerachtige wezen liet zich op vier poten zakken en stormde naar voren terwijl Ceres haar zwaard stevig vastgreep.

Het beest bereikte de gevallen krijgsheer het eerst, en Ceres zou haar blik hebben afgewend als ze het gedurfd had. De man schreeuwde het uit terwijl het beest hem besprong, maar hij kon met geen mogelijkheid op tijd uit de weg komen. Die gigantische poten kwamen naar beneden, en Ceres hoorde het gekraak van zijn brekende borstplaat. Het beest brulde terwijl het haar voormalige tegenstander aan stukken scheurde.

Toen het opkeek, dropen zijn slagtanden van het bloed. Het beest keek Ceres aan, ontblootte zijn tanden, en viel aan.

Ze kon nog maar nauwelijks op tijd uit de weg stappen, en haalde uit met haar zwaard toen hij passeerde. Het wezen brulde van de pijn.

Maar pure momentum sloeg het zwaard uit haar handen, en het voelde alsof haar arm eraf gerukt zou worden als ze niet losliet. Vol afschuw keek ze toe hoe haar zwaard over het zand gleed en in één van de kuilen verdween.

Het beest vervolgde zijn aanval, en Ceres keek wanhopig naar de plek waar de twee gebroken speerdelen op het zand lagen. Ze dook eropaf en greep één van de delen terwijl ze doorrolde.

Terwijl ze op één knie rees, kwam het wezen alweer op haar af. Ze kon niet rennen, zei ze tegen zichzelf. Dit was haar enige kans.

Het beest beukte tegen haar aan, en zijn gewicht en snelheid tilden Ceres van de grond. Er was geen tijd om na te denken, geen tijd om bang te zijn. Ze haalde uit met de gebroken speer, keer op keer, terwijl de beerachtige poten van het beest dichterbij kwamen.

Zijn kracht was afschuwelijk groot, te groot om te evenaren. Ceres had het gevoel dat haar ribben zouden breken onder de druk. De borstplaat die ze droeg kraakte onder het gewicht van het wezen. Ze voelde zijn klauwen uithalen naar haar rug en benen, en doodsangst gierde door haar heen.

Zijn huid was te dik. Ceres haalde keer op keer uit, maar ze voelde dat de speerpunt nauwelijks door zijn vlees heen kwam. Ondertussen bleef hij naar haar uithalen, zijn klauwen graaiend naar haar blote huid.

Ceres sloot haar ogen. Met alles dat ze had reikte ze naar de kracht die ze in zich had. Ze wist niet of het zou werken.

Ze voelde een bal van kracht in zich opwellen. Toen wierp ze al haar kracht in haar speer, en dreef hem in de plek waar ze hoopte dat het hart van het beest zat.

Het beest krijste het uit terwijl het achteruit deinsde.

De menigte brulde.

Ceres, schrijnend van de pijn van de krassen, krabbelde onder het beest vandaan en ging zwakjes staan. Ze keek op het beest neer terwijl het, met de speer in zijn hart, rolde en jankte. Het maakte een geluid dat veel te klein leek voor iets dat zo groot was.

Toen verstijfde het beest, en stierf het.

“Ceres! Ceres! Ceres!”

Het Stadion vulde zich weer met gejuich. Overal waar Ceres keek riepen mensen haar naam. Aristocraten en gewone burgers leken allemaal mee te doen, en verloren zichzelf in het moment van haar overwinning.

“Ceres! Ceres! Ceres!”

Ze liet het over zich heen komen. Het was onmogelijk om niet bevangen te raken door het gevoel van aanbidding. Haar hele lichaam leek te pulseren op het tempo van het gejuich dat haar omringde, en ze spreidde haar handen om het te verwelkomen. Ze draaide zich langzaam om en bekeek de gezichten van de mensen die een dag geleden nog nooit van haar hadden gehoord, en haar nu behandelden alsof ze de enige persoon in de wereld was die er iets toe deed.

Ceres raakte zo verloren in dat moment dat ze nauwelijks de pijn van haar verwondingen voelde. Haar schouder deed pijn nu, dus ze legde er een hand op. Ze keek naar haar natte hand, haar bloed fel rood in het zonlicht.

Ceres staarde een paar seconden naar het bloed. De menigte riep nog steeds haar naam, maar het gebonk van haar hart in haar oren leek ineens veel luider. Ze keek weer op naar de menigte, en het duurde even voor ze besefte dat ze nu op haar knieГ«n zat. Ze kon zich niet herinneren dat ze zich had laten vallen.

Vanuit haar ooghoek zag Ceres hoe Paulo zich naar haar toe haastte, maar dat leek veel te ver weg, alsof het niets met haar te maken had. Bloed droop van haar vingers op het zand en kleurde het donker. Ze had zich nog nooit zo duizelig gevoeld, zo licht in haar hoofd.

En het laatste dat ze dacht toen ze voorover in het zand van de arena viel, was dat ze zich niet in staat voelde om ooit nog te bewegen.




HOOFDSTUK TWEE


Thanos deed langzaam zijn ogen open. Hij voelde de golven tegen zijn enkels klotsen. Onder zich voelde hij het ruwe witte zand van de stranden van Haylon. Zout water vulde zo nu en dan zijn mond en maakte het ademhalen lastig.

Thanos keek opzij langs het strand, niet in staat om meer te doen. Zelfs dat was een worsteling; hij verloor steeds het bewustzijn. In de verte dacht hij vlammen te zien en het geluid van geweld te horen. Geschreeuw kwam op hem af, vergezeld door het geluid van staal tegen staal.

Het eiland, herinnerde hij zich. Haylon. Hun aanval was begonnen.

Maar waarom lag hij dan in het zand?

Het duurde even voor de pijn in zijn schouder die vraag beantwoordde. Ineens herinnerde hij het zich, en hij kromp in elkaar bij de gedachte. Hij herinnerde zich het moment dat het zwaard zich van achteren door zijn rug heen had geboord. Hij herinnerde zich de schok die hij had gevoeld toen de Tyfoon hem had verraden.

De pijn brandde door Thanos heen en verspreidde zich als een bloem vanuit de wond in zijn rug. Elke ademtocht deed pijn. Hij probeerde zijn hoofd op te tillen—maar het werd weer zwart voor zijn ogen.

Toen Thanos weer ontwaakte, lag hij wederom met zijn gezicht naar beneden in het zand, en hij wist alleen dat er tijd was verstreken omdat het tij iets was gestegen. Het water klotste nu tegen zijn middel aan, in plaats van tegen zijn enkels. Hij kon zijn hoofd eindelijk ver genoeg optillen om te zien dat er nog meer lichamen op het strand lagen. De doden leken de wereld te bedekken. Ze lagen uitgestrekt op de witte stranden, zo ver als hij kon zien. Hij zag mannen in de wapenrusting van het Rijk, op de plek waar ze tegen de grond waren gegaan, naast de verdedigers die waren gestorven in een poging hun thuis te beschermen.

De stank van de dood vulde Thanos’ neusgaten, en hij deed zijn best om niet over te geven. Niemand had de doden nog gesorteerd op vriend en vijand. Dergelijke subtiliteiten konden wachten tot na de strijd. Misschien zou het Rijk het aan het tij overlaten; Thanos keek achterom en zag bloed in het water, en vinnen die door de golven braken. Er waren nog geen grote haaien, meer aaseters dan jagers—maar hoe groot moesten ze zijn om hem te verslinden als het tij rees?

Thanos werd overspoeld door een golf van paniek. Hij probeerde zichzelf het strand op te trekken, alsof hij over het zand wilde klimmen. Hij schreeuwde het uit van de pijn terwijl hij zichzelf een stukje voorwaarts trok, misschien de helft van zijn lichaamslengte.

De duisternis zwom weer voor zijn ogen.

Toen hij bijkwam, lag Thanos op zijn zij. Hij keek op naar figuren die over hem heen gebogen zaten, dichtbij genoeg om hen aan te raken als hij daar nog de kracht voor had gehad. Ze zagen er niet uit als soldaten van het Rijk. Ze zagen er helemaal niet uit als soldaten, en Thanos had genoeg tijd met krijgers doorgebracht om het verschil te kunnen zien. Deze mensen, een jongere man en een oudere, zagen er meer uit als boeren, gewone mannen die waarschijnlijk op de vlucht waren geslagen voor het geweld. Dat betekende echter niet dat ze minder gevaarlijk waren. Beiden hielden messen vast, en Thanos vroeg zich af of zij net zulke aaseters waren als de haaien. Hij wist dat er altijd mensen waren die de doden beroofden na de strijd.

“Deze ademt nog,” zei de eerste.

“Dat zie ik. Snij gewoon zijn keel door.”

Thanos’ spieren spanden zich. Zijn lichaam maakte zich klaar om te vechten, ondanks het feit dat hij op dat moment niets kon uitrichten.

“Kijk naar hem,” hield de jongere man vol. “Iemand heeft hem in zijn rug gestoken.”

Thanos zag de oudere man licht fronsen. Hij liep naar achteren, uit Thanos’ gezichtsveld. Thanos slaagde erin om het niet uit te schreeuwen toen de man de plek op zijn rug aanraakte, waar nog steeds bloed uit de wond stroomde. Hij was een prins van het Rijk. Hij zou geen zwakte laten zien.

“Het ziet ernaar uit dat je gelijk hebt. Help me om hem buiten bereik van de haaien te krijgen. De anderen zullen dit willen zien.”

Thanos zag de jongere man knikken, en samen slaagden ze erin om hem op te tillen, met wapenrusting en al. Deze keer schreeuwde Thanos het wel uit, niet in staat om de pijn te negeren terwijl ze hem het strand op sleepten.

Ze lieten hem achter als een stuk drijfhout, voorbij het punt waar het tij zeewier had achter gelaten, op het droge zand. Ze haastten zich weg, maar Thanos was te druk bezig met zijn pijn om hen na te kijken.

Hij kon met geen mogelijkheid weten hoeveel tijd er toen voorbijging. In de verte woedde de strijd voort. Hij hoorde het geschreeuw van geweld en woede, de strijdkreten en de hoorns. Maar een strijd kon minuten of uren duren. Het kon voorbij zijn na de eerste golf, of door blijven gaan tot beide kanten geen kracht meer hadden om iets anders te doen dan weg strompelen. Thanos wist niet wat dit was.

Uiteindelijk naderde er een groep mannen. Zij zagen er wel uit als soldaten, met die hardere blik die een man alleen kreeg wanneer hij voor zijn leven had gevochten. Het was makkelijk om te zien wie van hen de leider was. De lange, donkerharige man die vooropliep was niet gekleed in de opvallend bewerkte wapenrusting die een generaal van het Rijk zou dragen, maar iedereen keek naar hem terwijl de groep naderde, duidelijk wachtend op orders.

De nieuwkomer was ergens in de dertig, met een korte baard die net zo donker was als de rest van zijn haar, en een tenger postuur dat desondanks een gevoel van kracht droeg. Hij droeg een kort steekzwaard aan elke heup, en gezien de manier waarop zijn handen er automatisch langs streken, vermoedde Thanos dat ze niet alleen voor de show waren. Zijn uitdrukking leek zwijgend elke hoek op het strand te berekenen. Hij was op zijn hoede voor een hinderlaag en dacht constant vooruit. Zijn ogen ontmoetten die van Thanos, en achter de glimlach die volgde zat een vreemde humor, alsof de eigenaar iets had gezien dat niemand anders ooit had aanschouwd.

“Dit is waarom jullie twee me hierheen hebben gebracht?” zei hij, terwijl de twee die Thanos hadden gevonden naar voren liepen. “Een stervende soldaat van het Rijk in een wapenrusting die teveel glimt voor zijn eigen bestwil?”

“Maar wel één van adel,” zei de oudere. “Dat zie je aan de wapenrusting.”

“En hij is in zijn rug gestoken,” merkte de jongere op. “Door zijn eigen mannen, zo te zien.”

“Dus hij is niet eens goed genoeg voor het tuig dat probeert ons eiland te bezetten?” zei de leider.

Thanos keek toe terwijl de man naar hem toe liep en naast hem knielde. Misschien was hij van plan om af te maken wat de Tyfoon was begonnen. Geen soldaat van Haylon zou enige liefde hebben voor degenen die aan zijn kant van het conflict stonden.

“Wat heb je je eigen mannen aangedaan dat ze hebben geprobeerd je te doden?” vroeg de nieuwkomer. Hij sprak zachtjes, zodat alleen Thanos hem kon horen.

Thanos slaagde erin de kracht te vinden om zijn hoofd te schudden. “Ik weet het niet.” De woorden kwamen er schor en gebroken uit. Zelfs als hij niet gewond was geweest, hij lag al een hele tijd op het zand. “Maar ik wilde dit niet. Ik wilde hier niet vechten.”

Met die woorden verdiende hij weer zo’n eigenaardige glimlach, die de wereld leek toe te lachen ondanks het feit dat er niets te lachen viel.

“En daar ben je dan,” zei de nieuwkomer. “Je wilde niet deelnemen aan een invasie, maar je ligt op onze stranden in plaats van veilig thuis. Je wilde ons geen geweld bieden, maar het leger van het Rijk is op dit moment onze huizen aan het verbranden. Weet je wat er daar op het strand gaande is?”

Thanos schudde zijn hoofd. Zelfs dat deed pijn.

“We verliezen,” vervolgde de man. “Oh, we vechten hard genoeg, maar dat maakt niet uit. Niet met kansen als deze. De strijd raast voort, maar dat is alleen omdat de helft van mijn kant te koppig is om de realiteit onder ogen te zien. We hebben niet genoeg tijd voor dit soort afleidingen.”

Thanos zag hoe de nieuwkomer één van zijn zwaarden trok. Hij zag er gemeen scherp uit. Zo scherp dat hij het waarschijnlijk niet eens zou voelen als hij hem door zijn hart boorde. Maar in plaats daarvan gebaarde hij ermee.

“Jij en jij,” zei hij tegen de mannen, “neem onze nieuwe vriend mee. Misschien is hij de andere kant nog wat waard.” Hij grijnsde. “En zo niet, dat zal ik hem zelf afmaken.”

Het laatste dat Thanos voelde waren de sterke handen die hem onder zijn oksels grepen en hem omhoogtrokken en mee sleurden. Toen gleed hij weer de duisternis in.




HOOFDSTUK DRIE


Berin voelde de pijn van verlangen terwijl hij over de weg naar huis liep, naar Delos. Het enige dat hem op de been hield waren de gedachten aan zijn familie—aan Ceres. De gedachte dat hij zijn dochter weer zou zien was genoeg om hem door te laten zetten, ondanks het feit dat de dagen van lopen hem zwaar vielen en de weg onder zijn voeten bezaaid was met sporen en stenen. Zijn botten werden er niet jonger op, en hij voelde zijn knie al steken van de reis. Het was slechts een toevoeging op alle kwalen die kwamen van een leven lang hameren op heet metaal.

Maar het was het allemaal waard om weer thuis te zijn. Om zijn familie weer te zien. De hele tijd dat hij weg was geweest, was dat het enige waar Berin naar verlangd had. Hij kon het al voor zich zien. Marita zou aan het koken zijn, achterin hun bescheiden houten huisje, en de geur van het eten zou door de voordeur komen. Sartes zou ergens achter aan het spelen zijn, waarschijnlijk met Nesos die op hem lette, zelfs al zou zijn oudste zoon doen alsof hij dat niet deed.

En Ceres zou er zijn. Hij hield van al zijn kinderen, maar met Ceres had hij altijd een speciale band gehad. Zij was degene geweest die hem in zijn smederij had geholpen, degene die het meest op hem leek, en die het meest geneigd was in zijn voetsporen te treden. Marita en de jongens achterlaten was een pijnlijke verplichting geweest, maar nodig omdat hij voor zijn familie wilde zorgen. Ceres achterlaten had gevoeld alsof hij een deel van zichzelf had achtergelaten.

Nu was het tijd om het terug te krijgen.

Berin wenste alleen dat hij beter nieuws bracht. Hij liep over het grindpad dat naar hun huis liep, en hij fronste; het was nog geen winter, maar dat zou het spoedig worden. Hij was van plan geweest om te vertrekken en werk te vinden. De adel had altijd smeden nodig om wapens te smeden voor haar wachters, haar oorlogen, haar Killings. Maar het bleek dat ze hem niet nodig hadden. Ze hadden hun eigen mannen. Jongere, sterkere mannen. Zelfs de koning die om zijn werk had gevraagd, bleek Berin gewild te hebben zoals hij tien jaar geleden was.

De gedachte deed pijn, maar hij had kunnen weten dat ze geen behoefte zouden hebben aan een man met meer grijs dan zwart in zijn baard.

Het zou meer pijn hebben gedaan als het niet had betekent dat hij naar huis kon. Thuis was wat belangrijk was voor Berin, al was het weinig meer dan een vierkant van ruw gezaagde houten muren, bedekt met een dak van turf. Thuis draaide om de mensen die er wachtten, en de gedachte aan hen was genoeg om hem zijn pas te doen versnellen.

Maar toen hij de top van een heuvel bereikte en hij het huis in zicht kreeg, wist Berin dat er iets mis was. Zijn maag draaide zich om. Berin wist hoe thuis voelde. Ondanks de dorheid van het omringende land, was thuis een plek die gevuld was met leven. Er was altijd lawaai, of het nu vreugdevol of ruziГ«nd was. En rond deze tijd van het jaar groeiden er altijd ten minste een paar gewassen op het terrein rond het huis, groenten en kleine bessenstruiken, winterharde dingen die ervoor zorgden dat ze altijd in elk geval iets te eten hadden.

Dat was niet wat hij voor zich zag.

Berin begon te rennen, voor zover dat lukte na zo’n lange wandeling. Het gevoel dat er iets mis was knaagde aan hem, en het voelde alsof één van zijn bankschroeven zich om zijn hart klemde.

Hij bereikte de deur en gooide hem wijd open. Misschien, dacht hij, zou alles goed komen. Misschien hadden ze hem al zien aankomen en wilden ze hem verrassen.

Het was schemerig binnen, de ramen aangekoekt met viezigheid. En daar was iemand.

Marita stond in de woonkamer, roerend in een pan die Berin veel te zuur rook. Ze draaide zich naar hem om toen hij naar binnen stormde, en op dat moment wist Berin dat hij gelijk had. Er was iets mis. Er was iets heel erg mis.

“Marita?” begon hij.

“Echtgenoot.” Zelfs de vlakke manier waarop ze dat zei vertelde hem dat niets was zoals het zou moeten zijn. Alle andere keren dat hij weg was geweest, had Marita haar armen om hem heen geslagen zodra hij binnen was. Ze was altijd zo vol leven geweest. Maar nu leek ze…leeg.

“Wat is er aan de hand?” vroeg Berin.

“Ik weet niet waar je het over hebt.” Weer was er minder emotie dan er had moeten zijn, alsof er iets in zijn vrouw was gebroken, iets dat alle vreugde had laten ontsnappen.

“Waarom is het niet zo… zo stil?” wilde Berin weten. “Waar zijn onze kinderen?”

“Ze zijn er nu niet,” zei Marita. Ze wendde zich weer tot de pan alsof er niets aan de hand was.

“Waar zijn ze dan?” Berin wilde het niet loslaten. Hij kon geloven dat de jongens naar de dichtstbijzijnde rivier waren gegaan of taken te doen hadden, maar ten minste één van zijn kinderen had hem thuis moeten zien komen, er geweest moeten zijn om hem te begroeten. “Waar is Ceres?”

“Oh ja,” zei Marita, en nu kon Berin de bitterheid in haar stem horen. “Natuurlijk vraag je naar haar. Niet naar hoe het met mij gaat. Of met je zoons. Haar.”

Berin had zijn vrouw nog nooit zo horen praten. Oh, hij had altijd geweten dat er iets hards in Marita zat, dat ze meer om zichzelf gaf dan om de rest van de wereld, maar nu klonk het alsof haar hart in as was veranderd.

Marita leek te kalmeren, en de snelheid waarmee dat gebeurde wekte argwaan op bij Berin.

“Wil je weten wat je geliefde dochter heeft gedaan?” zei ze. “Ze is weggelopen.”

Berins onheilspellende voorgevoel werd sterker. Hij schudde zijn hoofd. “Dat geloof ik niet.”

Marita ging door. “Ze is weggelopen. Ze zei niet waar ze heen ging, maar ze heeft alles wat we nog hadden gestolen.”

“We hebben niet eens geld om te stelen,” zei Berin. “En Ceres zou zoiets nooit doen.”

“Natuurlijk kies je haar kant,” zei Marita. “Maar ze heeft… spullen meegenomen, bezittingen. Haar kennende, alles waarvan ze dacht dat ze het in de volgende stad wel zou kunnen verkopen. Ze heeft ons in de steek gelaten.”

Als dat was wat Marita dacht, dan wist Berin zeker dat ze haar dochter nooit echt gekend had. Of hem, als ze dacht dat hij zo’n onmiskenbare leugen zou geloven. Hij pakte haar bij haar schouders, en hoewel hij niet langer de kracht bezat die hij ooit had gehad, was Berin nog altijd sterk genoeg. Zijn vrouw voelde fragiel vergeleken met hem.

“Vertel me de waarheid, Marita! Wat is er gebeurd?” Berin schudde haar door elkaar, alsof dat op de één of andere manier haar oude zelf zou terughalen, alsof ze dan ineens weer de Marita zou worden waar hij jaren geleden mee was getrouwd. Maar het enige dat het deed was zorgen dat ze zich terugtrok.

“Je jongens zijn dood!” schreeuwde Marita. Haar woorden vulden de kleine ruimte, en kwamen eruit als gesnauw. Toen fluisterde ze. “Dat is wat er is gebeurd. Onze zoons zijn dood.”

Haar woorden raakten Berin als een trap van een paard dat geen hoefijzers wilde. “Nee,” zei hij. “Nog een leugen. Dat moet wel.”

Hij kon niet bedenken wat Marita anders gezegd zou kunnen hebben dat zoveel pijn deed. Ze moest dit wel zeggen om hem pijn te doen.

“Wanneer heb je besloten dat je me zo erg haat?” vroeg Berin, want dat was de enige reden die hij kon bedenken dat zijn vrouw zoiets verachtelijks zou zeggen. Dat ze het idee van de dood van hun zoons als wapen zou gebruiken.

Nu kon Berin tranen in Marita’s ogen zien. Die waren er niet geweest toen ze had verteld over hoe hun dochter weggelopen zou zijn.

“Toen je besloot ons in de steek te laten,” beet zijn vrouw terug. “Toen ik Nesos moest zien sterven!”

“Alleen Nesos?” zei Berin.

“Is dat niet genoeg?” schreeuwde Marita terug. “Of geef je niets om je zoons?”

“Net zei je nog dat Sartes ook dood was,” zei Berin. “Hou op met tegen me te liegen, Marita!”

“Sartes is ook dood,” hield zijn vrouw vol. “Soldaten hebben hem meegenomen. Ze hebben hem afgevoerd om deel uit te maken van het leger van het Rijk, en hij is nog maar een kind. Hoe lang denk je dat hij daar overleefd? Nee, allebei mijn jongens zijn er niet meer. Terwijl Ceres…”

“Wat?” wilde Berin weten.

Marita schudde slechts haar hoofd. “Als je hier was geweest, was het misschien niet eens gebeurd.”

“Jij was hier,” spoog Berin. Hij trilde over zijn hele lichaam. “Dat was het hele punt. Denk je soms dat ik wilde gaan? Jij moest voor hen zorgen terwijl ik geld voor ons zou verdienen, zodat we konden eten.”

Berin werd overspoeld door wanhoop, en hij voelde dat hij begon te huilen. Hij had niet meer gehuild sinds hij een kind was. Zijn oudste zoon was dood. Van alle leugens die Marita had verteld, klonk dat als de waarheid. Het verlies liet een leegte in hem achter die onmogelijk te bevatten was, ondanks alle verdriet en woede die in hem opwelde. Hij dwong zichzelf om zich op de anderen te focussen, want dat was de enige manier om ervoor te zorgen dat het hem niet zou overweldigen.

“Soldaten hebben Sartes meegenomen?” vroeg hij. “Soldaten van het Rijk?”

“Denk je dat ik daarover zou liegen?” vroeg Marita.

“Ik weet niet meer wat ik moet geloven,” antwoordde Berin. “Je hebt niet eens geprobeerd om ze tegen te houden?”

“Ze hadden een mes tegen mijn keel gezet,” zei Marita. “Ik moest wel.”

“Je moest wel wat?” vroeg Berin.

Marita schudde haar hoofd. “Ik moest hem naar buiten roepen. Ze zouden me gedood hebben.”

“Dus heb je hem maar opgegeven?”

“Wat had ik anders moeten doen?” wilde Marita weten. “Jij was er niet.”

En Berin zou zich daar waarschijnlijk de rest van zijn leven schuldig over voelen. Marita had gelijk. Misschien, als hij hier was gebleven, was dit allemaal niet gebeurd. Hij was vertrokken om ervoor te zorgen dat zijn gezin niet zou omkomen van de honger, maar in zijn afwezigheid was alles uit elkaar gevallen. Maar zijn schuldgevoel kwam niet in de plaats voor zijn verdriet of zijn woede. Het stapelde zich alleen maar op. Het borrelde in hem, als iets dat leefde en vocht om naar buiten te komen.

“Hoe zit het met Ceres?” wilde hij weten. Hij schudde Marita weer door elkaar. “Vertel het me! De waarheid dit keer. Wat heb je gedaan?”

Marita trok zich weer los, en deze keer liet ze zich op de vloer zakken. Ze krulde zich op en keek hem niet eens aan. “Zoek het zelf maar uit. Ik ben degene die hiermee heeft moeten leven. Ik, niet jij.”

Een deel van Berin wilde haar door elkaar schudden tot ze hem een antwoord gaf. Het wilde de waarheid uit haar persen, wat het ook zou kosten. Maar dat was niet het soort man dat hij was, en hij wist dat hij nooit zo’n man zou kunnen zijn. Alleen al de gedachte deed hem walgen.

Hij nam niets uit het huis mee toen hij vertrok. Er was daar niets meer dat hem interesseerde. Toen hij omkeek naar Marita, zo bevangen door haar eigen bitterheid dat ze haar zoon had opgegeven en had geprobeerd te verhullen wat er met hun kinderen was gebeurd, was het lastig te geloven dat het ooit anders was geweest.

Berin stapte naar buiten en knipperde zijn laatste tranen weg. Toen het felle zonlicht hem raakte, besefte hij dat hij geen idee had wat hij nu moest doen. Wat kon hij doen? Hij kon zijn oudste zoon niet helpen, niet nu, terwijl de anderen wel overal konden zijn.

“Dat doet er niet toe,” zei Berin tegen zichzelf. Hij voelde de vastberadenheid in zich veranderen, net als het metaal dat hij bewerkte. “Het zal me niet tegenhouden.”

Misschien had iemand in de buurt gezien waar ze heen waren gegaan. Er moest wel iemand zijn die wist waar het leger was, en Berin wist beter dan wie dan ook dat een man die zwaarden maakte altijd een manier kon vinden om dichter bij het leger te komen.

Wat betreft Ceres…er moest iets zijn. Ze moest ergens zijn. Want het alternatief was ondenkbaar.

Berin keek uit over het platteland. Ceres was daar ergens. En Sartes ook. Hij zei de volgende woorden hardop, want daardoor leken ze in een belofte te veranderen. Een belofte aan zichzelf, aan de wereld, aan zijn kinderen.

“Ik zal jullie allebei vinden,” beloofde hij. “Hoe dan ook.”




HOOFDSTUK VIER


Sartes rende hijgend langs de legertenten, de rol perkament in zijn hand. Hij veegde het zweet uit zijn ogen, wetend dat als hij niet snel de tent van zijn commandant zou bereiken hij met de zweep zou krijgen. Hij baande zich zo snel als hij kon een weg door het kamp, wetend dat hij bijna geen tijd meer had. Hij was al veel te vaak opgehouden.

Sartes had al brandende striemen op zijn schenen van de keren dat hij de verkeerde tent was binnengelopen. Het waren er veel. Hij knipperde met zijn ogen en keek wanhopig om zich heen in een poging de juiste richting vast te stellen. Er waren borden en pijlen om de weg aan te geven, maar hij had ze nog niet allemaal door.

Sartes voelde hoe zijn voet ergens achter bleef haken, en toen viel hij. De wereld leek zich ondersteboven te keren. Even dacht hij dat hij over een touw was gestruikeld, maar toen hij opkeek zag hij soldaten lachen. De voorste was een oudere man, met kort, stoppelig haar dat al grijs werd en littekens van te veel gevechten.

Sartes werd overspoeld door angst, maar hij voelde ook een soort berusting; dit was gewoon het leven in het leger voor een dienstplichtige als hij. Hij vroeg niet aan de man waarom hij het had gedaan, want dan zou hij verzekerd zijn van een pak slaag. Voor zover hij kon zien, gold dat voor bijna alles.

In plaats daarvan stond hij op en veegde hij de ergste modder van zijn tuniek.

“Wat ben je aan het doen, welp?” wilde de soldaat die hem had laten struikelen weten.

“Een boodschap doen voor mijn commandant, heer,” zei Sartes. Hij liet de man het stuk perkament zien. Hij hoopte dat het genoeg zou zijn om hem veilig te houden. Vaak was dat niet zo, ondanks de regels die voorschreven dat orders belangrijker waren dan al het andere.

Sinds hij hier was gearriveerd, had Sartes geleerd dat het leger van het Rijk heel wat regels had. Sommige regels waren officieel: verlaat het kamp zonder toestemming, weiger om orders op te volgen, verraad het leger, en je kunt gedood worden. Loop de verkeerde kant op, doe iets zonder toestemming, en je kunt een pak slaag verwachten. Maar er waren ook andere regels. Geen officiГ«le regels, maar net zo gevaarlijk om te breken.

“Wat voor boodschap mag dat zijn?” wilde de soldaat weten. De anderen verzamelden zich nu om hen heen. Er was altijd een gebrek aan vermaak in het leger, dus bij het vooruitzicht op een beetje lol ten koste van een dienstplichtige waren ze er als de kippen bij.

Sartes deed zijn best om verontschuldigend te kijken. “Ik weet het niet, heer. Ik heb alleen orders om deze boodschap te bezorgen. U mag het lezen als u wilt.”

Dat was riskant. De meeste gewone soldaten konden niet lezen. Hij hoopte dat zijn toon hem geen draai om zijn oren voor ongehoorzaamheid zou opleveren, maar hij deed zijn best om geen angst te laten zien. Geen angst laten zien was één van de regels die niet op papier stonden. Het leger had minstens zoveel ongeschreven regels als geschreven regels. Regels over wie je moest kennen om beter voedsel te krijgen. Over wie wie kende, en met wie je moest oppassen, ongeacht je rang. Het kennen van de ongeschreven regels leek de enige manier om te overleven.

“Nou, vooruit dan met de geit!” brulde de soldaat. Hij gaf Sartes een trap om hem in beweging te krijgen. De anderen lachten alsof het de leukste grap was die ze ooit hadden gezien.

EГ©n van de belangrijkste ongeschreven regels leek het feit dat de nieuwe dienstplichtigen vogelvrij waren. Sinds hij hier was gearriveerd, was Sartes gestompt en geslagen, geschopt en geduwd. Ze hadden hem laten rennen tot hij op instorten stond, en toen nog meer. Hij was beladen met zoveel spullen dat hij het gevoel had dat hij nauwelijks kon opstaan. Ze hadden hem gedwongen om alles te dragen, om schijnbaar zonder reden kuilen in de grond te graven, om te werken. Hij had verhalen gehoord over soldaten die nog ergere dingen deden met nieuwe dienstplichtigen. Zelfs als ze stierven, maakte het dan iets uit voor het leger? Ze waren er om voor de voeten van de vijand geworpen te worden. Iedereen verwachtte dat ze zouden sterven.

Sartes had verwacht dat hij er op de eerste dag aan zou gaan. En toen de dag voorbij was, had hij willen sterven. Hij had zich opgekruld in de veel te dunne tent die ze hem hadden toegewezen, en hij had gehuiverd, hopend dat de grond hem zou verzwelgen. De volgende dag was nog erger geweest. Een andere nieuwe dienstplichtige, wiens naam Sartes nog niet eens kende, was die dag gedood. Hij was gepakt toen hij had geprobeerd weg te lopen, en ze waren allemaal gedwongen om naar zijn executie te kijken, alsof het een soort les was. Maar het enige dat Sartes had geleerd was hoe wreed het leger was tegen iedereen die liet zien dat hij bang was. Sindsdien had hij zijn angst begraven. Hij liet zijn angst niet meer zien, hoewel het elk moment dat hij wakker was aanwezig was.

Hij maakte nu een omweg tussen de tenten door en wisselde kort van richting om langs één van de eettenten te gaan waar, een dag geleden, één van de koks hulp nodig had gehad bij het schrijven van een bericht naar huis. Het leger voorzag haar dienstplichtigen nauwelijks van eten, en Sartes voelde zijn maag knorren bij het zien van eten, maar hij at niet wat hij mee nam terwijl hij naar de tent van zijn bevelhebbende officier rende.

“Waar ben je geweest?” wilde de officier weten. Zijn toon maakte het duidelijk dat vertraging oplopen door andere soldaten niet als excuus telde. Maar dat wist Sartes al. Dat was deels de reden dat hij naar de eettent was gegaan.

“Ik heb onderweg dit meegenomen, heer,” zei Sartes. Hij haalde de appeltaart tevoorschijn. Hij had gehoord dat de officier er dol op was. “Ik wist dat u vandaag wellicht niet de kans zou krijgen om zelf een stuk op te halen.”

De houding van de officier veranderde onmiddellijk. “Dat is erg attent, dienstplichtige—”

“Sartes, heer.” Sartes durfde niet te glimlachen.

“Sartes. We kunnen wel wat soldaten gebruiken die kunnen nadenken. Maar voor de volgende keer, orders hebben prioriteit.”

“Ja, heer,” zei Sartes. “Heeft u me nog ergens anders voor nodig, heer?”

De officier wuifde hem weg. “Nu niet, maar ik zal je naam onthouden. Ingerukt.”

Sartes verliet het paviljoen van de commandant met een beter gevoel dan toen hij naar binnen was gegaan. Hij had niet zeker geweten dat zijn kleine daad genoeg zou zijn om hem te redden na de vertraging die hij door de soldaten had opgelopen. Maar voor nu leek het erop dat hij een straf had ontlopen, en hij was er zelfs in geslaagd om in de positie te komen waar een officier zijn naam kende.

Het was nog altijd een lastige situatie, maar voor Sartes voelde het hele leger zo. Tot dusver had hij in het leger overleefd door slim te zijn, en door het ergste geweld een stap voor te blijven. Hij had gezien hoe jongens van zijn leeftijd gedood waren, of zo erg mishandeld dat het duidelijk was dat ze niet meer lang te leven hadden. Toch wist hij niet hoe lang hij dat vol zou houden. Voor een dienstplichtige als hij was dit een plek waar geweld en dood slechts tijdelijk uitgesteld konden worden.

Sartes slikte terwijl hij dacht aan alle dingen die mis konden gaan. Een soldaat die hem een pak slaag gaf zou te ver kunnen gaan. Een officier kon de kleinste daad verkeerd opvatten en een wrede straf geven die bedoeld was om de anderen een lesje te leren. Hij kon op ieder moment de strijd in worden geduwd, en hij had gehoord dat dienstplichtigen naar de frontlinie werden gestuurd om “de zwakkeren eruit te halen.” Zelfs een training zou dodelijk kunnen zijn, aangezien het leger niets had aan botte wapens, en dienstplichtigen vrijwel geen instructies kregen.

Maar waar hij nog het meest bang voor was, was dat iemand erachter zou komen dat hij had geprobeerd om zich bij Rexus en de rebellen aan te sluiten. Ze konden dat niet weten, maar zelfs de kleinste kans was genoeg om zwaarder te wegen dan alle andere risico’s. Sartes had het lichaam van een soldaat gezien die was beschuldigd van sympathiseren met de rebellen. Zijn eigen eenheid had het bevel gekregen om hem in stukken te hakken, om hun loyaliteit te bewijzen. Sartes wilde niet zo eindigen. Alleen de gedachte al was genoeg om zijn maag te doen samenkrimpen.

“Jij daar!” riep een stem, en Sartes schrok. Het was onmogelijk om het gevoel dat iemand misschien kon raden wat hij dacht van zich af te schudden. Hij dwong zichzelf om in ieder geval te doen alsof hij kalm was. Sartes keek om en zag een soldaat in de opvallend gespierde wapenrusting van een sergeant. De littekens van de pokken op zijn wangen waren zo diep dat ze bijna op een ander landschap leken. “Jij bent de loopjongen van de kapitein?”

“Ik kom net bij hem vandaan, heer,” zei Sartes. Het was geen leugen.

“Dan ben je goed genoeg voor bij. Ga uitzoeken waar de wagens met mijn timmergereedschap heen zijn gegaan. Als iemand problemen geeft, vertel je ze dan Venn je heeft gestuurd.”

Sartes salueerde gehaast. “Onmiddellijk, heer.”

Hij ging ervandoor, maar hij verloor geen moment zijn concentratie op zijn voornaamste missie. Hij nam een langere weg, een omweg. Een weg die hem in staat stelde om de buitenste randen van het kamp te bestuderen, en alle knelpunten te vinden.

Want dood of niet, vanavond zou Sartes een manier vinden om te ontsnappen.




HOOFDSTUK VIJF


Lucious baande zich een weg tussen de aristocraten in de troonzaal door. Hij was woedend. Hij was woedend vanwege het feit dat hij mensen uit zijn weg moest duwen terwijl iedereen voor hem uit de weg zou moeten gaan en voor hem zou moeten buigen. Hij was woedend vanwege het feit dat Thanos alle glorie kreeg, dat hij het nu mocht opnemen tegen de rebellen op Haylon. Maar bovenal was hij woedend door wat er in het Stadion was gebeurd. Die teef Ceres had zijn plannen weer eens geruГЇneerd.

Voor zich zag Lucious de koning en koningin. Ze waren diep in gesprek met Cosmas, de oude dwaas uit de bibliotheek. Lucious had gedacht dat hij als kind het laatste van de oude academicus had gezien, toen ze bespottelijke feiten over de wereld hadden moeten leren. Maar nee. Schijnbaar had Cosmas, dankzij een brief die Ceres’ verraad had laten zien, het luisterend oor van zijn koning verdiend.

Lucious werkte zich verder naar voren. Hij hoorde de aristocraten van het hof zielige plannetjes smeden. Hij zag zijn verre nicht Stephania niet ver bij hem vandaan staan. Ze lachte om een grapje dat een ander schijnbaar perfect meisje van adel had gemaakt. Stephania keek om en ving Lucious’ blik op, net lang genoeg om hem een glimlach toe te werpen. Ze was, bedacht Lucious, een behoorlijk leeghoofd. Maar wel een mooie. Misschien, dacht hij, zou er in de toekomst een kans zijn om meer tijd met haar door te brengen. Hij was minstens zo indrukwekkend als Thanos.

Maar op dit moment was Lucious’ woede te overweldigend en konden dergelijke gedachten hem niet amuseren. Hij beende naar de tronen, naar de rand van het podium.

“Ze leeft nog!” flapte hij eruit. Het kon hem niet schelen dat het zo luid was dat iedereen in de troonzaal het kon horen. Laat het ze maar horen, besloot hij. Het maakte ook weinig verschil, want Cosmas was nog steeds diep in gesprek met de koning en koningin. Wat, vroeg Lucious zich af, kon een man die de hele dag tussen rollen perkament doorbracht nu voor belangrijks te zeggen hebben?

“Heeft u mij gehoord?” zei Lucious. “Het meisje—”

“Leeft nog, ja,” zei de koning terwijl hij zijn hand opstak en om stilte gebaarde. “We hebben hier belangrijkere zaken te bespreken. Thanos is vermist in de strijd op Haylon.”

Het gebaar maakte Lucious alleen maar mee woedend. Hij werd tot stilte gemaand alsof hij één of andere bediende was, dacht hij. Toch wachtte hij. Hij kon zich geen woedende koning veroorloven. Daarbij moest hij even verwerken wat hij zojuist had gehoord.

Thanos was vermist? Lucious dacht na over hoe dat hem zou beГЇnvloeden. Zou hem dat een andere positie in het hof opleveren? Hij betrapte zichzelf erop dat zijn blik weer naar Stephania gleed.

“Dank je, Cosmas,” zei de koningin.

Lucious zag de academicus afdalen en in de menigte van toekijkende aristocraten verdwijnen. Pas toen wendden de koning en koningin hun aandacht tot hem. Lucious probeerde rechtop te staan. Hij wilde de anderen niet laten zien hoeveel rancune hij voelde bij de kleine belediging van de koning. Als iemand anders hem op die manier had behandeld, zei Lucious tegen zichzelf, had hij diegene allang afgemaakt.

“We weten al dat Ceres de laatste Killing heeft overleefd,” zei Koning Claudius. Lucious vond dat hij nauwelijks geërgerd leek, laat staan dat hij brandde met dezelfde woede die hij voelde bij de gedachte aan het boerenmeisje.

Maar toen bedacht Lucious dat de koning niet degene was die door het meisje was verslagen. Ze had hem niet één maar twee keer verslagen met haar trucjes, ook toen hij naar haar kamer was gegaan om haar een lesje te leren. Lucious had het gevoel dat hij alle reden had, alle recht, om haar overleven persoonlijk op te vatten.

“Dan bent u zich er ook van bewust dat dit niet langer door kan gaan,” zei Lucious. Hij kon zijn toon niet zo hoffelijk en gelijkmatig houden als hij zou willen. “U moet met haar afrekenen.”

“Moet?” zei Koningin Athena. “Voorzichtig, Lucious. We zijn nog steeds je machthebbers.”

“Met alle respect, uwe hoogheden,” zei Stephania. Lucious keek toe hoe haar zijden jurk langs haar huid streek terwijl ze naar voren schreed. “Lucious heeft gelijk. Ceres mag niet in leven blijven.”

Lucious zag dat de koning zijn ogen iets samenkneep.

“En wat stel je voor dat we doen?” wilde Koning Claudius weten. “Haar het zand op sleuren en haar laten onthoofden? Jij bent degene die met de suggestie kwam om haar te laten vechten, Stephania. Je kunt niet gaan lopen klagen omdat ze volgens jou niet snel genoeg sterft.”

Lucious begreep dat wel. Er was geen aanleiding voor haar dood, en dat leken de mensen te eisen als het aankwam op degenen waar ze om gaven. En wat hem nog meer verbijsterde was het feit dat ze echt om haar leken te geven. Waarom? Omdat ze een beetje kon vechten? Wat Lucious betreft kon elke dwaas dat wel. Veel dwazen konden dat. Als de meesten een beetje verstand hadden, zouden ze hun liefde geven aan degenen die het verdienden: hun rechtmatige machthebbers.

“Ik begrijp dat ze niet zomaar geëxecuteerd kan worden, uwe majesteit,” zei Stephania met dat onschuldige glimlachje dat Lucious al had opgemerkt.

“Ik ben blij dat je dat begrijpt,” zei de koning, duidelijk geërgerd. “Begrijp je ook wat er zou gebeuren als haar nu iets overkomt? Nu ze heeft gevochten? Nu ze heeft gewonnen?”

Natuurlijk begreep Lucious het. Hij was niet één of ander kind voor wie politiek een vreemd landschap was.

Stephania somde het op. “Het zou de revolutie aanwakkeren, uwe majesteit. De mensen in de stad zouden in opstand kunnen komen.”

“Van �zouden’ is geen sprake,” zei Koning Claudius. “Er is een reden dat we het Stadion hebben. De mensen willen bloed zien, en wij geven ze wat ze willen. Die drang naar geweld kan zich net zo goed tegen ons keren.”

Lucious moest lachen. Het was lastig te geloven dat de koning dacht dat de bevolking van Delos ooit in staat zou zijn om hen hun macht te ontnemen. Hij had ze gezien, en de bevolking was geen in bloed gedrenkt tij. Het was tuig. Leer ze een les, dacht hij. Maak er genoeg af, laat ze zien wat de consequenties van hun daden zijn, en dan gehoorzamen ze wel.

“Wat is er zo grappig, Lucious?” vroeg de koningin, en Lucious hoorde een scherp randje in haar stem. De koning en koningin werden niet graag uitgelachen. Gelukkig had hij een antwoord.

“Het is gewoon dat het antwoord op dit alles zo voor de hand ligt,” zei Lucious. “Ik vraag niet dat Ceres geëxecuteerd wordt. Ik zeg alleen dat we haar vaardigheden als vechtster onderschatten. Dat moeten we de volgende keer niet doen.”

“En haar een excuus geven om nog populairder te worden als ze wint?” vroeg Stephania. “Ze is geliefd bij de mensen omdat ze geeft gewonnen.”

Lucious glimlachte. “Heb je gezien hoe de mensen in het Stadion reageren?” vroeg hij. Hij begreep dit, ondanks het feit dat de anderen dat niet deden.

Stephania snoof. “Ik probeer niet naar ze te kijken, neef.”

“Maar je hebt ze wel gehoord. Ze roepen de namen van hun favorieten. Ze vragen om bloed. En als hun favorieten neer gaan, wat gebeurt er dan?” Hij keek om zich heen, half in de verwachting dat iemand een antwoord voor hem had. Tot zijn teleurstelling was dat niet het geval. Misschien was Stephania niet slim genoeg om het in te zien. Dat maakte Lucious niet uit.

“Ze roepen de namen van de nieuwe winnaars,” legde Lucious uit. “Ze houden van hen, net zoals ze van hun voorgangers hielden. Oh, ze roepen nu om dit meisje, maar als zij bloedend op het zand ligt zullen ze pleiten voor haar dood, net zoals bij de anderen. We hoeven alleen maar te zorgen dat haar kansen wat slechter worden.”

De koning keek hem bedachtzaam aan. “Wat had je in gedachten?”

“Als we dit verkeerd aanpakken,” zei de koningin, “gaan ze alleen maar meer van haar houden.”

Lucious voelde dat een deel van zijn woede werd vervangen door iets anders: bevrediging. Hij keek om naar de deuren van de troonzaal, waar één van zijn bediendes stond te wachten. Een knip van zijn vingers was voldoende om te zorgen dat de man het op een rennen zette. Maar al Lucious’ bediendes kregen al snel door dat het allesbehalve slim was om hem kwaad te maken.

“Daar heb ik een remedie voor,” zei Lucious terwijl hij naar de deur gebaarde.

De geboeide man die naar binnen liep was minstens twee meter tien lang, met een ebbenzwarte huid en spieren die boven zijn korte kilt uit puilden. Zijn huid was bedekt met tattoos; de slavenhandelaar die de krijgsheer had verkocht, had Lucious verteld dat elke tattoo stond voor een vijand die hij had verslagen, zowel binnen het Rijk als in de zuidelijke landen waar ze hem hadden gevonden.

Maar het meest intimiderende aan de man was volgens Lucious niet zijn grootte of zijn kracht. Het was de blik in zijn ogen. Er zat iets in hem dat simpelweg geen begrip leek te hebben voor dingen als medeleven of genade, pijn of angst. Iets dat hen zonder moeite hun ledematen af kon scheuren zonder ook maar iets te voelen. Er zaten littekens op zijn torso waar hij door messen was geraakt. Zelfs dan kon Lucious zich niet voorstellen dat die uitdrukking in zijn ogen zou veranderen.

Lucious genoot ervan om de reacties van anderen te zien toen ze de vechter zagen, geketend als een wild beest dat tussen hen door liep. Sommige vrouwen piepten van angst, terwijl de mannen haastig uit zijn weg gingen. Ze leken instinctief aan te voelen hoe gevaarlijk deze man was. Angst leek de weg voor hem vrij te maken, en Lucious zwolg in het effect dat deze krijgsheer teweegbracht. Hij zag Stephania haastig naar achteren schuifelen, en Lucious glimlachte.

“Ze noemen hem de Laatste Adem,” zei Lucious. “Hij heeft nog nooit een gevecht verloren, en hij heeft nog nooit een vijand in leven gelaten. Zeg maar gedag,” grijnsde hij,” tegen Ceres’ volgende—en laatste—tegenstander.”




HOOFDSTUK ZES


Ceres ontwaakte in de duisternis, de kamer alleen verlicht door één flikkerende kaars en het maanlicht dat door de luiken naar binnen viel. Ze worstelde zich een weg naar haar bewustzijn, en ze herinnerde het zich. Ze herinnerde zich de klauwen van het beest die naar haar uithaalden, en de herinnering alleen al leek de pijn weer terug te brengen. Het laaide op in haar rug toen ze zich op haar zij draaide, heet en plotseling genoeg om ervoor te zorgen dat ze het uitschreeuwde. De pijn was verlammend.

“Oh,” zei een stem, “doet het pijn?”

Er kwam een figuur naast haar staan. Eerst kon Ceres niet zien wie het was, maar toen begonnen de details langzaam zichtbaar te worden. Het was Stephania die naast haar bed stond, net zo bleek als de stralen maanlicht die haar omgaven. Ze was het perfecte plaatje van de onschuldige adel die de zieken en gewonden bezocht. Ceres twijfelde er niet aan dat het opzettelijk was.

“Maak je geen zorgen,” zei Stephania. Voor Ceres leken haar woorden nog altijd van ver weg te komen, alsof ze zich een weg door de mist moesten banen. “De genezers hier hebben je iets gegeven om je te helpen slapen terwijl ze je weer aan elkaar naaiden. Ze leken behoorlijk onder de indruk van het feit dat je nog leefde, en ze wilden je pijn wegnemen.”

Ceres zag dat ze een klein flesje omhooghield. Het was vaalgroen, contrasterend tegen Stephania’s bleke hand, voorzien van een kurk en glinsterend om de rand. Ceres zag het meisje van adel glimlachen, en het voelde alsof haar glimlach van scherpe randen was gemaakt.

“Ik ben niet onder de indruk dat je het hebt overleefd,” zei Stephania. “Dat was helemaal niet het plan.”

Ceres probeerde haar hand naar haar uit te strekken. In theorie had dit het moment moeten zijn om te ontsnappen. Als ze sterker was geweest, zou ze langs Stephania heen zijn gerend, naar de deur. Als ze een weg door de wolken had kunnen vinden die haar hoofd vulden, zou ze misschien in staat zijn geweest om Stephania vast te grijpen en haar te dwingen om haar te helpen ontsnappen.

Maar het leek of haar lichaam haar slechts traag gehoorzaamde, en veel te laat reageerde. Ceres kon alleen maar rechtop gaan zitten, met de dekens om zich heen gewikkeld, en zelfs dat leverde een verse golf pijn op.

Ze zag Stephania met haar vinger over het flesje glijden. “Oh, maak je geen zorgen, Ceres. Er is een reden dat je je zo hulpeloos voelt. De genezers hebben me gevraagd om ervoor te zorgen dat je je dosis van hun medicijn kreeg, en dat heb ik gedaan. Een deel daarvan tenminste. Genoeg om je tam te houden. Maar niet genoeg om je pijn weg te nemen.”

“Wat heb ik gedaan dat je me zo erg haat?” vroeg Ceres, hoewel ze het antwoord al wist. Ze was intiem met Thanos geweest, en hij had Stephania afgewezen. “Is het echt zo belangrijk voor je dat Thanos je echtgenoot wordt?”

“Je praat met een dubbele tong, Ceres,” zei Stephania. Ze liet weer één van die glimlachjes zien waar Ceres geen warmte in kon ontdekken. “En ik haat je niet. Haat zou impliceren dat je het op de één of andere manier waard was om mijn vijand te zijn. Vertel eens, weet je iets over vergif?”

Alleen het woord al was genoeg om Ceres’ hartslag te doen versnellen. Angst welde op in haar borst.

“Vergif is zo’n elegant wapen,” zei Stephania, alsof Ceres niet aanwezig was. “Veel eleganter dan messen of speren. Je denkt dat je zo sterk bent omdat je met zwaarden mag spelen met de echte krijgsheren? Maar ik kon je vergiftigen terwijl je sliep, en het zou zo gemakkelijk zijn geweest. Ik had iets aan je slaapmiddel kunnen toevoegen. Ik had je simpelweg teveel kunnen geven, zodat je nooit meer wakker werd.”

“Mensen zouden het geweten hebben,” wist Ceres uit te brengen.

Stephania haalde haar schouders op. “Zou het ze iets kunnen schelen? In ieder geval, het zou een ongeluk zijn geweest. Arme Stephania. Ze probeerde te helpen, maar ze wist niet echt wat ze deed, en heeft onze nieuwste krijger te veel medicijnen gegeven.”

Ze hield spottend een hand voor haar mond en deed alsof ze verrast was. Het was zo’n perfecte mime van verbijsterde wroeging, er glinsterde zelfs een traan in haar ooghoek. Toen ze weer begon te praten, klonk ze compleet anders. Haar stem zat vol spijt en ongeloof. Het voelde alsof ze haar best deed om haar tranen te bedwingen.

“Oh nee. Wat heb ik gedaan? Het was mijn bedoeling niet. Ik dacht…Ik dacht dat ik alles precies zo had gedaan zoals ze me hadden vertelt!”

Toen lachte ze, en op dat moment zag Ceres haar voor wie ze echt was. Ze kon door de act heen kijken die Stephania zo zorgvuldig volhield. Hoe kon het dat niemand dat zag? vroeg Ceres zich af. Hoe konden ze niet zien wat er achter die mooie grijnsjes en delicate lachjes schuilging?

“Ze denken allemaal dat ik dom ben, weet je,” zei Stephania. Ze ging rechtop staan, en zag er nu een stuk gevaarlijker uit dan eerst. “Ik verzeker mezelf ervan dat zij denken dat ik dom ben. Oh, kijk niet zo bezorgd, ik ga je niet vergiftigen.”

“Waarom niet?” vroeg Ceres. Ze wist dat er een reden moest zijn.

Ze zag Stephania’s uitdrukking hard worden in het kaarslicht. Er verscheen een frons in de anders zo gladde huid van haar wenkbrauwen.

“Omdat dat te makkelijk zou zijn,” zei Stephania. “Na hoe jij en Thanos me vernederd hebben, wil ik jullie liever zien lijden. Jullie verdienen het.”

“Er is niets anders dat je me kunt aandoen,” zei Ceres, hoewel het op dat moment niet zo voelde. Stephania had naar haar toe kunnen lopen en haar op honderd verschillende manieren pijn kunnen doen, en Ceres wist dat ze nu machteloos was. Ceres wist dat het meisje van adel geen idee had van hoe ze moest vechten, maar op dat moment zou ze Ceres makkelijk aan kunnen.

“Natuurlijk wel,” zei Stephania. “Er zijn wapens die zelfs nog beter zijn dan vergif. De juiste woorden, bijvoorbeeld. Laten we eens zien. Welk van deze woorden doet het meeste pijn? Je geliefde Rexus is dood, natuurlijk. Laten we daar mee beginnen.”

Ceres probeerde de schok die ze voelde niet te laten zien. Ze probeerde haar verdriet te onderdrukken, zodat het meisje het niet kon zien. Maar afgaande op de tevreden blik op Stephania’s gezicht moest er toch iets van te zien zijn.

“Hij is gestorven terwijl hij vocht voor jou,” zei Stephania. “Ik dacht dat je dat wel zou willen weten. Het maakt het zoveel… romantischer.”

“Je liegt,” zei Ceres, maar ergens diep vanbinnen wist ze dat Stephania niet loog. Ze zou alleen iets zeggen als ze wist dat Ceres kon controleren of het waar was, iets dat pijn deed en alleen maar meer pijn deed als ze erachter zou komen hoe het was gebeurd.

“Ik hoef niet te liegen. Niet als de waarheid zoveel beter is,” zei Stephania. “Thanos is ook dood. Hij is gesneuveld in de strijd om Haylon, op het strand.”

Ceres werd overspoeld door een nieuwe golf van verdriet. Het stroomde over haar heen en dreigde al haar gevoel van zelfbewustzijn weg te spoelen. Ze had ruzie gehad met Thanos voor zijn vertrek, over de dood van haar broer, en over het feit dat hij tegen het verzet ten strijde zou trekken. Ze had nooit gedacht dat dat de laatste woorden zouden kunnen zijn die ze tegen hem zou zeggen. Ze had een boodschap bij Cosmas achter gelaten zodat dat niet het geval zou zijn.

“Er is nog iets,” zei Stephania. “Je jongere broer? Sartes? Hij is nu in dienst van het leger. Ik heb ervoor gezorgd dat de soldaten hem niet oversloegen alleen omdat hij het broertje van Thanos’ wapenhouder is.”

Deze keer probeerde Ceres haar wel aan te vallen. De woede die haar vulde voedde haar. Maar ze was zo zwak dat ze geen schijn van kans maakte. Ze voelde haar benen verschrikt raken in de lakens van het bed, en ze viel op de grond. Ze keek op naar Stephania.

“Hoe lang denk je dat je broertje het volhoudt in het leger?” vroeg Stephania. Ceres zag haar uitdrukking veranderen in iets dat leek op een bespottelijke vorm van medelijden. “De arme jongen. Ze zijn zo wreed tegen de dienstplichtigen. Ten slotte zijn het vrijwel allemaal verraders.”

“Waarom?” wist Ceres uit te brengen.

Stephania spreidde haar handen. “Je hebt Thanos van me afgenomen, en dat was alles dat ik voor mijn toekomst gepland had. Nu zal ik jou alles afnemen.”

“Ik maak je af,” beloofde Ceres.

Stephania lachte. “Daar krijg je de kans niet voor. Dit”—ze reikte naar beneden en raakte Ceres’ rug aan, en Ceres moest op haar lip bijten om niet te schreeuwen—“is niets. Dat kleine gevecht in het Stadion was niets. Er wachten je gevechten die erger zijn dan je je kunt voorstellen, keer op keer, tot je sterft.”

“Denk je dat mensen het niet zullen opmerken?” zei Ceres. “Denk je dat ze er niet achter zullen komen wat je van plan bent? Je hebt me daarin laten gooien omdat je dacht dat ze in opstand zouden komen. Wat zullen ze doen als ze weten dat je hen verraad?”

Ze zag Stephania haar hoofd schudden.

“Mensen zien wat ze willen zien. In jouw geval lijkt het of ze hun krijgsprinses willen zien, het meisje dat net zo goed vecht als de mannen. Ze geloven het, en ze houden van je tot het moment dat je in het mikpunt van spot verandert. Ze zullen toekijken hoe je in stukken wordt gescheurd, maar niet voordat ze hebben gejuicht om dat ze willen dat dat gebeurt.”

Ceres kon alleen maar toekijken terwijl Stephania zich richting de deur bewoog. Het meisje stopte en draaide zich weer naar haar om, en heel even leek ze net zo lief en onschuldig als altijd.

“Oh, bijna vergeten. Ik probeerde je je medicijn te geven, maar je sloeg het uit mijn handen voor je ik genoeg kon geven.”

Ze haalde het flesje tevoorschijn, en liet het vallen. Ceres zag het uit elkaar spatten. De stukjes tolden over de vloer van Ceres’ kamer, en de splinters die bleven liggen zouden het zowel pijnlijk als gevaarlijk voor haar maken om terug in bed te klimmen. Ceres twijfelde er niet aan dat dit Stephania’s bedoeling was geweest.

Ze zag het meisje van adel haar hand uitstrekken naar de kaars die de kamer verlichtte, en in het moment voordat ze hem uitblies, werd Stephania’s glimlach vervangen door iets heel wreeds.

“Ik zal dansen op je begrafenis, Ceres. Dat beloof ik je.”




HOOFDSTUK ZEVEN


“Ik blijf zeggen dat we hem moeten openrijten en zijn lichaam moeten achterlaten voor de andere soldaten van het Rijk.”

“Dat zeg je omdat je een idioot bent, Nico. Zelfs als het ze zou opvallen dat er nog een extra lichaam is bij gelegd, wie zegt dan dat het hen iets kan schelen? Daarbij moeten we hem dan helemaal naar beneden brengen, naar een plek waar ze hem zien. Nee. We moeten losgeld voor hem vragen.”

Thanos zat in de grot waar de rebellen zich momenteel schuilhielden, en luisterde terwijl ze over zijn lot ruzieden. Zijn handen waren vastgebonden, maar ze hadden in ieder geval hun best gedaan om zijn wonden te verbinden, en ze hadden hem bij een klein vuur gezet zodat hij niet zou bevriezen terwijl ze besloten of ze hem nu wel of niet in koelen bloede moesten afmaken.

De rebellen zaten bij de andere vuren en bespraken wat ze konden doen om te voorkomen dat het eiland in handen van het Rijk zou vallen. Ze spraken zachtjes zodat Thanos de details niet kon horen, maar hij wist al waar het op neer kwam: ze waren aan het verliezen, en niet zo’n beetje ook. Ze zaten nu in de grotten omdat ze nergens anders meer heen konden.

Na een tijdje kwam degene die overduidelijk hun leider was tegenover Thanos zitten. Hij kruiste zijn benen op de harde stenen vloer van de grot. Hij duwde een stuk brood naar hem toe, dat Thanos hongerig verslond. Hij wist niet hoe lang het geleden was sinds hij voor het laatst had gegeten.

“Ik ben Akila,” zei de man. “De commandant van dit verzet.”

“Thanos.”

“Alleen Thanos?”

Thanos kon de nieuwsgierigheid in zijn stem horen, en zijn ongeduld. Hij vroeg zich af of de man had geraden wie hij was. Hoe dan ook, de waarheid leek op dat moment de beste optie.

“Prins Thanos,” gaf hij toe.

Akila zat daar een paar seconden tegenover hem, en Thanos vroeg zich af of hij nu zou sterven. Het was al kantje boord geweest toen de rebellen hadden gedacht dat hij slechts iemand van adel zonder naam was. Nu ze wisten dat hij lid was van de koninklijke familie en dicht bij de koning stond die hen onderdrukte, leek het onmogelijk dat ze iets anders zouden doen dan hem afmaken.

“Een prins,” zei Akila. Hij keek naar de anderen, en Thanos ving een glimp van een glimlach op. “Hey, jongens, we hebben hier een prins.”

“Dan moeten we zeker losgeld voor hem vragen!” riep één van de rebellen uit. “Hij zou een fortuin waard zijn!”

“We moeten hem zeker afmaken,” beet een ander. “Denk eens aan wat zijn soort ons allemaal heeft aangedaan!”

“Oké, dat is genoeg,” zei Akila. “Concentreer je op het naderende gevecht. Het wordt een lange nacht.”

Thanos hoorde de andere man licht zuchten terwijl ze zich weer tot hun kampvuren wendden.

“Dus het gaat niet goed?” zei Thanos. “Je zei eerder al dat jouw kant aan het verliezen was.”

Akila wierp hem een scherpe blik toe. “Ik weet wanneer ik mijn mond moet houden. Misschien moet jij dat ook doen.”

“Je denkt na over of je me toch zal doden,” merkte Thanos op. “Ik denk niet dat ik veel te verliezen heb.”

Thanos wachtte. Dit was niet het soort man waar hij antwoorden uit kon trekken. Er was iets hards aan Akila. Onverzettelijk en recht door zee. Thanos dacht dat hij hem gemogen zou hebben als ze elkaar onder betere omstandigheden ontmoet hadden.

“Goed dan,” zei Akila. “Ja, we verkiezen. Jullie Imperialen hebben meer mannen dan wij, en het kan jullie niet schelen hoeveel schade jullie aanrichten. De stad ligt onder vuur vanaf het land en vanaf het water, zodat niemand weg kan. We vechten vanaf de heuvels, maar zij kunnen nieuwe troepen aanvoeren vanaf het water, dus er is niet veel dat we kunnen doen. Draco mag dan een beul zijn, maar hij is wel een slimmerik.”

Thanos knikte. “Dat is hij zeker.”

“Ja, jij was er waarschijnlijk bij toen hij dit allemaal plande,” zei Akila.

Nu begreep Thanos het. “Is dat waar je op hoopt? Dat ik op de hoogte ben van hun plannen?” Hij schudde zijn hoofd. “Ik was er niet bij. Ik wilde hier niet zijn, en ik ben alleen maar gekomen omdat ze me onder toezicht naar het schip escorteerden. Als ik er wel was geweest, zou misschien hebben gehoord hoe ze planden om mij in mijn rug te steken.”

Hij dacht aan Ceres, over de manier waarop hij was gedwongen om haar achter te laten. Dat deed hem meer pijn dan al het andere bij elkaar. Als iemand in een machtspositie probeerde om hem af te maken, vroeg hij zich af, wat zouden ze dan met haar doen?

“Je hebt vijanden,” stemde Akila in. Thanos zag zijn vuisten ballen en ontspannen, alsof de lange strijd om de stad kramp veroorzaakte. “Het zijn zelfs dezelfde vijanden als die van mij. Maar ik weet niet of dat jou tot mijn vriend maakt.”

Thanos keek de grot rond, naar het schokkend lage aantal soldaten dat er over was. “Op dit moment ziet het eruit alsof je alle vrienden nodig hebt die je kunt krijgen.”

“Je bent nog altijd een man van adel. Je hebt je positie vanwege het bloed van gewone mensen,” zei Akila. Hij zuchtte weer. “Het ziet ernaar uit dat als ik je afmaak, ik doe wat Draco en zijn meesters willen. Maar je hebt me ook duidelijk gemaakt dat als ik losgeld vraag, ik niets voor je krijg. Ik heb een gevecht te winnen, en geen tijd om gevangenen in de buurt te houden als ze niets weten. Dus wat moet ik nu met je doen, Prins Thanos?”

Thanos kreeg de indruk dat hij serieus was. Dat hij daadwerkelijk een betere oplossing zocht. Thanos dacht snel na.

“Ik denk dat je me het beste kunt laten gaan,” zei hij.

Akila moest lachen. “Leuk geprobeerd. Als dat het beste is dat je hebt, blijf dan stil zitten. Ik zal proberen dit zo pijnloos mogelijk te maken.”

Thanos zag zijn hand naar één van zijn zwaarden glijden.

“Ik meen het,” zei Thanos. “Ik kan je niet helpen om de slag om het eiland te winnen als ik hier vast zit.”

Hij kon Akila’s ongeloof zien, zijn overtuiging dat het een val moest zijn. Thanos ging snel verder. Hij wist dat hij, om te overleven, deze man moest zien te overtuigen dat hij het verzet wilde helpen.

“Je hebt zelf gezegd dat één van de grootste problemen is dat het Rijk haar vloot heeft,” zei Thanos. “Ik weet dat ze voorraden op de schepen hebben achtergelaten omdat ze onmiddellijk de aanval in wilden zetten. Dus kunnen wij de schepen nemen.”

Akila stond op. “Hebben jullie dit gehoord, jongens? De prins hier heeft een plan om de schepen van het Rijk af te nemen.”

Thanos zag de rebellen dichterbij komen.

“Wat zou dat uitmaken?” vroeg Akila. “We bezetten hun schepen, en wat dan?”

Thanos deed zijn best om het uit te leggen. “We kunnen dan in ieder geval een ontsnappingsroute voor een aantal mensen uit de stad bieden, en voor je soldaten. Daarbij hebben de soldaten van het Rijk dan geen voorraden meer, waardoor ze niet lang door kunnen gaan. En dan zijn er nog de ballistae.”

“Wat zijn dat?” riep één van de rebellen uit. Hij zag er niet bepaald uit als een veteraan. De meesten van hen eigenlijk niet, merkte Thanos.

“Vlammenwerpers,” legde Thanos uit. “Wapens die ontworpen zijn om andere schepen te beschadigen. Maar als we ze zouden inzetten tegen de soldaten op de kust…”

Akila zag er in ieder geval uit alsof hij de mogelijkheden overwoog. “Dat zou iets kunnen zijn,” gaf hij toe. “En we kunnen de schepen die we niet gebruiken in brand steken. Draco zou zijn mannen terug kunnen trekken om te proberen zijn schepen terug te krijgen. Maar hoe kunnen we die schepen bezetten, Prins Thanos? Ik weet dat waar jij vandaan komt, een prins krijgt wat hij wil. Maar ik betwijfel dat dat ook van toepassing is op Draco’s vloot.”

Thanos dwong zichzelf om te glimlachen met een zelfverzekerdheid die hij niet voelde. “Dat is bijna precies wat we gaan doen.”

Weer had Thanos de indruk dat Akila het sneller door had dan de rest van zijn mannen. De leider van de rebellen glimlachte.

“Je bent gestoord,” zei Akila. Thanos wist niet of dat bedoeld was als een belediging of niet.

“Er liggen genoeg doden op de stranden,” legde Thanos uit zodat de anderen het ook zouden begrijpen. “We nemen hun wapenrustingen en gaan naar de schepen. En omdat ik erbij ben, zal het eruit zien als een groep soldaten die terugkeert van de strijd om munitie op te galen.”

“Wat denken jullie?” vroeg Akila.

In het flikkerende licht van het vuur in de grot kon Thanos de mannen die spraken niet onderscheiden. Hun vragen leken uit de duisternis te komen, en hij kon niet zien wie het met hem eens was, wie aan hem twijfelde en wie hem liever dood wilde. Toch was het niet erger dan de politiek thuis. Beter zelfs nog, omdat hier niemand naar hem glimlachte terwijl hij ondertussen bedacht hoe hij hem kon doden.

“Hoe zit het met wachters op de schepen?” vroeg één van de rebellen.

“Er zullen er niet veel zijn,” zei Thanos. “En ze weten wie ik ben.”

“En de mensen in de stad dan?” riep een ander uit.

“Zij zijn nu stervende,” benadrukte Thanos. “Op deze manier hebben jullie in elk geval een manier om terug te vechten. Als we dit goed doen, kunnen we er honderden redden, misschien wel duizenden.”

Er viel een stilte, en de laatste vraag kwam eruit als een pijl uit een boog.

“Hoe kunnen we hem vertrouwen, Akila? Hij is niet alleen één van hen, hij is van adel. Een prins.”

Thanos draaide zich om en liet zijn rug zien. “Ze hebben me in mijn rug gestoken. Me achtergelaten om te sterven. Ik heb net zo veel reden om hen te haten als elke man hier.”

Op dat moment dacht hij niet alleen aan de Tyfoon. Hij dacht aan alles dat zijn familieleden de mensen in Delos hadden aangedaan, aan alles dat ze Ceres hadden aangedaan. Als ze hem niet hadden gedwongen om naar het Fonteinplein te gaan, zou hij er niet bij zijn geweest toen haar broer stierf.

“We kunnen hier blijven zitten,” zei Thanos, “of we kunnen in actie komen. Ja, het zal gevaarlijk zijn. Als ze door onze vermomming heen prikken, zijn we er waarschijnlijk geweest. In ben bereid om het te riskeren. Zijn jullie dat ook?” Toen niemand antwoordde, verhief Thanos zijn stem. “Zijn jullie dat ook?”

Dat leverde gejuich op. Akila liep naar hem toe en legde een hand op Thanos’ schouder.

“Goed dan, Prins, het ziet ernaar uit dat we het op jouw manier gaan doen. Als dit lukt, heb je een vriend voor het leven.” Toen verstevigde zijn greep zich, en Thanos voelde de pijn door zijn rug schieten. “Maar als je ons verraad en ervoor zorgt dat mijn mannen gedood worden, dan zweer ik dat ik je zal opjagen.”




HOOFDSTUK ACHT


Er waren delen van Delos waar Berin normaal gesproken niet heen hing. Het waren delen die stonken naar zweet en wanhoop, omdat mensen er deden wat ze moesten doen om te overleven. Hij wuifde aanbiedingen vanuit de schaduwen weg, en wierp de inwoners harde blikken toe om ze op afstand te houden.

Berin wist dat als ze geweten hadden over het goud dat hij bij zich droeg, zijn keel zonder pardon zou worden doorgesneden. De buidel onder zijn tuniek zou verdeeld worden en uitgegeven in de lokale tavernes en gokhuizen. Nog voor de dag voorbij zou zijn, zou alles op zijn. Het waren die plaatsen die hij nu opzocht, want waar zou hij anders soldaten moeten vinden die niet aan het werk waren? Als wapensmid wist Berin hoe vechters in elkaar zaten, en hij kende de plaatsen waar ze heen gingen.

Hij had goud omdat hij een koopman had bezocht. Hij had twee dolken meegebracht die hij had gesmeed als voorbeelden voor potentiele werkgevers. Het waren prachtige exemplaren, waardig voor de riem van een aristocraat, bewerkt met gouddraadwerk en de messen waren gegraveerd met jachtafbeeldingen. Het waren de laatste waardevolle dingen die hij had in de wereld. Hij had met een tiental andere mensen in de rij gestaan voor het bureau van de koopman, en hij had nog niet de helft gekregen van wat ze waard waren.

Maar voor Berin maakte dat niet uit. Het enige dat ertoe deed was zijn kinderen vinden, en daar had hij goud voor nodig. Goud dat hij kon gebruiken om bier te kopen voor de juiste mensen, goud dat hij in de juiste handen kon drukken.

Hij ging de tavernes van Delos af, en het was een traag proces. Hij kon niet zomaar de vragen stellen die hij wilde stellen. Hij moest voorzichtig zijn. Het hielp dat hij een paar vrienden in de stad had, en nog een paar in het leger van het Rijk. Zijn wapens hadden, over de jaren heen, meer dan een paar mannen het leven gered.

Hij vond de man die hij zocht halfdronken, midden op de dag. Hij zat in een taverne en stonk zo erg dat er niemand bij hem in de buurt stond. Berin vermoedde dat het legeruniform van het Rijk het enige was dat ervoor zorgde dat hij niet op straat werd gegooid. Wel, dat en het feit dat Jacare zo dik was dat het de helft van alle klanten in de taverne zou vergen om hem op te tillen.

Berin zag de ogen van de man oplichten toen hij naderde. “Berin? Mijn oude vriend! Kom en doe een drankje met me! Hoewel ik bang bent dat jij moet betalen. Ik ben momenteel een beetje…”

“Dik? Dronken?” raadde Berin. Hij wist dat de man het niet erg zou vinden. De soldaat leek zijn best te doen om het slechtste voorbeeld van het Imperiale leger te zijn. Op een perverse manier leek hij er zelfs trots op.

“…financieel vernederd,” maakte Jacare zijn zin af.

“Daar kan ik je wellicht bij helpen,” zei Berin. Hij bestelde drankjes, maar hij raakte het zijne niet aan. Hij moest een helder hoofd hebben als hij Ceres en Sartes wilde vinden. Dus hij wachtte tot Jacare zijn drankje achteroversloeg met het geluid dat Berin deed denken aan een ezel bij een watertrog.

“Dus, wat brengt een man als jou in mijn nederige gezelschap?” vroeg Jacare na een tijdje.

“Ik ben op zoek naar nieuws,” zei Berin. “Het soort nieuws dat een man in jouw positie wellicht vernomen heeft.”

“Ah, wel, nieuws. Nieuws is een dorstige zaak. En mogelijk een dure.”

“Ik ben op zoek naar mijn zoon en dochter,” legde Berin uit. Bij iemand anders had dat misschien wat sympathie opgewekt, maar hij wist dat het bij deze man niet veel effect zou hebben.

“Je zoon? Nesos, toch?”

Berin leunde over de tafel en sloot zijn hand over Jacare’s pols terwijl de man nog een slok nam. Hij had niet veel van de kracht over die hij had opgebouwd met het smeden van wapens, maar er zat nog altijd genoeg in hem om de andere man ineen te laten krimpen. Goed, dacht Berin.

“Sartes,” zei Berin. “Mijn oudste zoon is dood. Sartes is door het leger meegenomen. Ik weet dat jij dingen hoort. Ik wil weten waar hij is, en ik wil weten waar mijn dochter Ceres is.”

Jacare leunde achterover, en Berin stond het toe. Hij wist niet zeker of hij de man nog langer op zijn plek had kunnen houden.

“Dat is het soort nieuws dat ik gehoord kan hebben,” gaf de soldaat toe, “maar dit soort dingen zijn lastig. Ik heb kosten.”

Berin haalde het kleine zakje goud tevoorschijn. Hij liet het op de tafel glijden, net ver genoeg uit het bereik van Jacare.

“Zal dit je �kosten’ dekken?” vroeg Berin terwijl hij een blik op de drinkbeker van de andere man wierp. Hij zag hem het goud tellen, en hij wist dat hij zich afvroeg of hij misschien nog meer kon krijgen.

“Je dochter is een makkelijke,” zei Jacare. “Ze is in het kasteel bij de aristocraten. Ze hadden aangekondigd dat ze met Prins Thanos zou trouwen.”

Berin haalde opgelucht adem bij zijn woorden, hoewel hij niet wist wat hij ervan moest denken. Thanos was één van de weinige aristocraten die nog enig fatsoen had, maar trouwen?

“Je zoon is lastiger. Laat me eens nadenken. Ik hoorde dat een aantal van de recruiters van de het Drieëntwintigste hun rondes in jouw wijk deden, maar ik kan niet garanderen dat zij het waren. Ze hebben in ieder geval een eindje naar het zuiden hun kamp opgeslagen. Ze trachten de dienstplichtige te trainen om tegen de rebellen te vechten.”

Berin voelde gal in zijn mond bij die gedachte. Hij kon wel raden hoe het leger Sartes zou behandelen, en wat die “training” inhield. Hij moest zijn zoon terughalen. Maar Ceres was dichterbij, en hij moest op zijn minst zijn dochter zien voor hij achter Sartes aan ging. Hij ging staan.

“Drink je je bier niet op?” vroeg Jacare.

Berin gaf geen antwoord. Hij ging naar het kasteel.



***



Het was makkelijker voor Berin om het kasteel in te komen dan voor wie dan ook. Het was al een tijdje geleden dat hij hier was geweest, maar hij was nog steeds degene die hierheen moest om de vereisten voor de wapens van de krijgsheren te bespreken, of om speciale exemplaren voor de aristocraten te brengen. Het was simpel genoeg om te doen alsof hij weer aan het werk was. Hij liep recht langs de wachters bij de buitenste poorten, naar het trainingsveld waar de vechters zich voorbereidden.

De volgende stap was zijn dochter vinden. Er stond een geblokkeerde deur tussen de gewelfde ruimte waar de krijgers trainden en de rest van het kasteel. Berin moest wachten tot die van de anderen kant werd geopend, en liep langs de bediende terwijl hij deed alsof hij belangrijke zaken had in het gebouw.

Dat had hij ook, alleen niet het soort zaken waar de meeste mensen daar begrip voor zouden hebben.

“He, jij! Waar denk jij dat je heen gaat?”

Berin verstijfde door de harde toon van de woorden. Al voor hij zich omdraaide wist hij dat er een wachter zou staan, en hij had geen excuus dat hij zou accepteren. Zijn beste hoop was nu dat hij uit het kasteel gegooid zou worden voor hij bij zijn dochter in de buurt kon komen. In het ergste geval zou hij in de kerkers gegooid worden, of misschien geГ«xecuteerd op een plek waar niemand er ooit achter zou komen.

Hij draaide zich om en zag twee wachters die duidelijk al een tijdje soldaten van het Rijk waren. Ze hadden inmiddels net zoveel grijs in hun haar als Berin, met de verweerde blik van mannen die al veel te lang te veel tijd hadden doorgebracht met vechten in de zoon. EГ©n van hen was een goede kop groter dan Berin, maar stond iets voorovergebogen over de speer waar hij op leunde. De ander had een baard die hij had geolied en gewaxt tot hij er bijna net zo scherp uitzag als het wapen dat hij vasthad. Berin werd overspoeld door opluchting toen hij hen zag, want hij herkende hen allebei.

“Varo, Caxus?” zei Berin. “Ik ben het, Berin.”

Even hing er een spanning in de lucht, en Berin hoopte dat de twee zich hem herinnerden. Toen begonnen de wachters te lachen.

“Inderdaad zeg,” zei Varo, die zijn rug even rechtte. “We hebben je niet meer gezien sinds… hoe lang is het geleden, Caxus?”

De ander streek nadenkend door zijn baard. “Het is maanden geleden dat hij hier voor het laatst was. We hebben niet echt meer gepraat sinds hij afgelopen zomer die polsbeschermers voor me afleverde.”

“Ik ben weggeweest,” legde Berin uit. Hij zei niet waar hij heen was geweest. Mensen betaalden hun wapensmid niet veel, maar hij betwijfelde dat ze het zouden waarderen als hij elders naar werk zocht. Soldaten vonden het idee dat hun vijanden goede wapens kregen maar niets. “Het zijn harde tijden.”

“Het zijn overal harde tijden,” stemde Caxus in. Berin zag een lichte frons in zijn voorhoofd verschijnen. “Dat verklaart echter niet wat je in het kasteel doet.”

“Je mag hier niet zijn, wapensmid, en dat weet je,” zei Varo.

“Waar gaat het om?” vroeg Caxus. “Een spoedreparatie van het favoriete zwaard van een heer van adel? Ik denk dat we het wel gehoord zouden hebben als Lucious een mes kapot zou hebben. Hij zou zijn bediendes rauw lusten.”

Berin wist dat hij met een dergelijke leugen niet zou wegkomen. In plaats daarvan besloot hij het enige te proberen dat zou kunnen werken: eerlijkheid. “Ik ben hier om mijn dochter te zien.”

Hij hoorde Varo lucht naar binnen zuigen tussen zijn tanden. “Ah, dat is een lastige.”

Caxus knikte. “Ik heb haar gisteren in het Stadion zien vechten. Harde kleine meid. Ze heeft een stekelbeer en een krijgsheer gedood. Moeilijk gevecht wel.”

Berins hart kromp samen toen hij dat hoorde. Lieten ze Ceres op het zand vechten? Hoewel hij wist dat het haar droom was geweest om daar te vechten, voelde dit niet als de vervulling van die droom. Nee, dit was anders.

“Ik moet haar zien,” drong Berin aan.

Varo hield zijn hoofd schuin. “Zoals ik al zei, dat is lastig. Niemand mag nu naar binnen om haar te zien. Bevel van de Koningin.”

“Maar ik ben haar vader,” zei Berin.

Caxus spreidde zijn handen. “We kunnen er niet veel aan doen.”

Berin dacht snel na. “Niet veel dat je kunt doen? Was dat wat ik tegen jou zei toen je speer een nieuw heft nodig had voor je kapitein zag dat je hem had gebroken?”

“We hadden afgesproken dat we het daar niet meer over zouden hebben,” zei de wachter met een bezorgde blik in zijn ogen.

“En jij dan, Varo?” vervolgende Berin. Hij wilde zijn punt maken voor ze besloten hem eruit te zetten. “Zei ik dat het �lastig’ was toen je een zwaard wilde dat daadwerkelijk in je hand paste, in plaats van het standaard formaat van het leger?”

“Nou…”

Berin hield niet op. Het belangrijkste was dat hij langs hun bezwaren moest zien te komen. Nee, het belangrijkste was dat hij zijn dochter zag.

“Hoe vaak heeft mijn werk jullie levens wel niet gered?” wilde hij weten. “Varo, jij vertelde me dat verhaal van die bandieten leider waar jouw eenheid achter aan ging. Wiens zwaard gebruikte je om hem te doden?”

“Het jouwe,” gaf Varo toe.

“En Caxus, toen je al dat gouddraadwerk op je scheenplaten wilde om indruk te maken op het meisje waar je later mee trouwde, naar wie kwam je toen?”

“Jou,” zei Caxus. Berin kon hem zien nadenken.

“En dan hebben we het nog niet eens gehad over de dagen dat ik met jullie meeging op campagne,” zei Berin. “Wat dacht je van—”

Caxus stak zijn hand op. “Oké, oké. Je hebt je punt gemaakt. Je dochters kamer is boven. We laten je de weg zien. Maar als iemand iets vraagt, dan escorteren we je alleen het gebouw uit.”

Berin betwijfelde dat iemand vragen zou stellen, maar dat deed er op dat moment niet toe. Er was maar één ding belangrijk. Hij ging zijn dochter zien. Hij volgde de twee door de kasteelgangen, tot ze uiteindelijk bij een gebarricadeerde deur kwamen die vanaf de buitenkant op slot zat. De sleutel zat erin, en hij draaide hem om.




Конец ознакомительного фрагмента.


Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию (https://www.litres.ru/pages/biblio_book/?art=43694823) на ЛитРес.

Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.



Если текст книги отсутствует, перейдите по ссылке

Возможные причины отсутствия книги:
1. Книга снята с продаж по просьбе правообладателя
2. Книга ещё не поступила в продажу и пока недоступна для чтения

Навигация